met het essay van Anneke Brassinga ‘Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘In het merendeel van Leopolds gedichten leeft op die manier de levensangst. Er staat tegenover,getuige een van de notities voor het gedicht ‘Een ondergang aan walmende horizont’:’en ook nog dit/trots die standhoudt tegenover het grootste’,met als variant ‘weet van geen bezwijken’,en dan ‘in mij het ongetelde rijke’,en ven verder,na het woord ‘verskunst’,’de hemelstormende/de alles tartende woorden/waarbij al het bestaan,de uitkijk wankelde(duizelen)/en dit al ongewetene,afgewachte/dat in mij boven komt/waarvoor ik zelf afwachtende ben’. Dat is nog een vrij assertieve passage,vaker is alleen de tegenstem,die van de abstract naturele expressie,te horen. Zoals in dit korte ding:’Er is een treurend iets,/een dun,uitgetogen,/verminderend vermogen/en als een fijn verlies,/een weggang in de luchten,/alsof de zon/verder,verder nu staat achter den horizon.’Dit is een krimpgedicht. Er blijft niets over dan alles wat daar vereeuwigd staat. Er is er nog zo een:’Door het versmelten en verkwijnen/der waterwolken een dun schijnen/en splinterend in het verdrietig loover/de minderende maan,die achterover/verzinken ging en in het verder zakken/hing in den herfst en haakte aan de takken.’ Hier rest nog iets, in ons blikveld:die pijnlijk hakende takken. ‘Mijn zijn is als een bosch in grijze verte’,zo begint een ander gedicht uit het nagelaten werk,en vlak daarop volgt er een die ik niet kan laten in zijn geheel met puntjes en al te citeren,als kenmerkend voorbeeld hoe natuur en smart samengaan in Leopolds expressie:’Verlaten erinnering,bevrozen,kil,/een doode pracht;en dan verstoven,als/een regen witte vlokken,die weghuivert,/eenzaam,den nacht in;waar zij nederzinken,/daar is het leeg en donker en de dood…./verstoven zoo – en ik had toegezien,/want het was koud en buiten mij,als sneeuw,als wind.'(bladzijde 103-104) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Afkeer van anderen maakt me steil en sterk. Ik ben niets in de aanwezigheid van mensen van wie ik houd. Iedere invloed op anderen maakt van mij een dwaas.'(blz. 93) ‘Het is voldoende twee zinnen van Kafka achter elkaar te lezen om zich kleiner te voelen dan hij zich ooit zelf heeft gevoeld. Zij passie voor zelfverkleining gaat op de lezer over.'(blz. 96) ‘Het lachen van ezels en dat van tijgers.'(blz. 97) ‘Hoe vriendelijk machtige personen tegen elkaar zijn zodra ze de macht hebben – en de anderen alsof ze niet bestonden.'(blz. 99) ‘Hij neemt het nog serieus,het verbroeide woord,waarvan de huid al lang is verdwenen en nooit meer aangroeit.'(blz. 99) Wordt vervolgd.