met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het pendelen,ook wel oscillatie genoemd,kenmerkt de speeldrift als een agonistische kracht die vanuit een nultoestand opereert (‘in de esthetische toestand is de mens dus niets’,Schiller 2009:76) en werkt met wisselwerkingen. Is de speeldrift een effect van de wisselwerking tussen stof- en vormdrift,of kan die ook als een actieve,scheidende en verbindende kracht worden begrepen,voorafgaand aan vorm- en stofdrift? Zeker is ,dat de doelmatigheid zonder doel in de lezing van Schiller haar beslag krijgt op een niveau dat met geen enkel domein samenvalt – noch geniale natuur noch redelijke vrijheid. De categorische eis van totaliteit die zo kenmerkend is voor Kants filosofie (en later eveneens voor die van Hegel),wordt buiten werking gesteld. De speeldrift onteigent de gevestigde afbakeningen met een soort demonische of nomadische kracht,omdat het zich buiten de erkende territoria en rechtsgebieden kan bewegen – de speeldrift heeft ontegenzeggelijk rebelse en provocatieve trekken. Het is een oerdrift die alle andere driften voedt en tegen elkaar uitspeelt. Als er al sprake is van evenwicht dan wordt dat niet door één vast centrum bepaald,daarom is ook het domein van de speeldrift,’het rijk van de esthetische schijn'(Schiller 2009:III),permanent in wording:de schijn van vandaag is de waarheid van morgen. Zich steeds onttrekkend aan inperkende ofwel corrumperende belangen (belangeloos zou Huizinga zeggen) kan de speler voortdurend de beperkende machten ontregelen en tegen elkaar uitspelen,want dit spel duldt,zo besluit Schiller in de laatste brief,’geen enkel voorrecht,geen enkele heerschappij’. Spel als autonome structuur De belangrijkste kenmerken van het spelende bewustzijn – belangeloos plezier en vrijheid zonder doel – zoals ik die in het voorgaande heb geschetst,zijn vatbaar voor kritiek die zich in eerste instantie richt op de esthetische beleving in het algemeen,onder anderen verwoord door Gadamer:’De esthetische beleving staat er onverschillig tegenover of het voorwerp werkelijk is of niet […]Het bezit een onbeperkte soevereiniteit over alles'(Gadamer 1986: 95). Volgens Gadamer is de almachtige,pure esthetische lust een schijnervaring waardoor de vraag naar de waarheid en daarmee de vraag naar de ‘echte ervaring van het werk’ wordt vernietigd (Gadamer 1986:106).'(bladzijde 277-278) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. De titel van het hoofdstuk is ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Canetti wilde in zijn zelfreflexieve werk niet in de eerste plaats zichzelf begrijpen,maar niets minder dan alle anderen,dan de wereld – en wij hebben geen andere mogelijkheid dan die wereld gewaar te worden aan de spiegeling in onszelf. Iedereen bevindt zich in het middelpunt van de wereld;Canetti wilde zijn middelpunt ‘alleen gebruiken om alles te begrijpen wat er afgezien van mezelf bestaat’.'(blz. 168) ‘Canetti heeft niet alleen dagelijks aan zijn aantekeningen gewerkt,hij heeft er ook dagelijks aan getwijfeld. ‘Hij blijft steken in beknoptheid,’ schrijft hij ergens. Of:’Die eeuwige schriftjes,wat is hij daar bang voor! Honderden stapelen er zich nu al op,volgeschreven,en hij kijkt er niet één meer in! De veel- en nietsschrijver,wat heeft hij eigenlijk voor belangrijks te zeggen!”(blz. 168) Wordt vervolgd.