met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het kan toch niet zo zijn dat de ervaring van een kunstwerk vervalt in een oneindige,anarchistische veelheid van verschillende lustbelevingen? Het spelende bewustzijn,dat Kant heeft gekarakteriseerd als de vrijheid om voor onszelf uit wat dan ook een lustobject te maken,wordt hier in plaats van een hoogste goed juist een serieuze tekortkoming:als willekeur,discontinuïteit en ‘vrijblijvendheid van het esthetisch bewustzijn'(Gadamer 1986: 103). Belangrijker dan het individuele vrije plezier acht Gadamer de ‘heilige ernst’ van het spel (Gadamer 1986: 107),en die kan alleen ervaren worden als de autonomie van de speler zich ondergeschikt maakt aan het spel. Het plezier van het spelende bewustzijn is gebaseerd op de vrijheid van een flaneur,een gepassioneerde observator die zich verheft boven de ernst en de waarheid van het spel. Voor deze speler heeft het spel geen eigen waarheid. En het gaat Gadamer nu juist om de erkenning van het eigen wezen van het spel,onafhankelijk van het spelende bewustzijn. Die waarheid kan dus alleen ervaren worden als de speler zich niet langer meester waant van het spel. Dat wil zeggen,zodra het spel niet langer een voorwerp is dat zich tegenover de beschouwer bevindt,waarvan hij zich naar eigen willekeur kan bedienen of van kan afwenden. Van veel groter gewicht dan die subjectieve vrijheidsbeleving acht Gadamer een soort autonomie die niet exclusief de speler toebehoort. Er wordt volgens hem daarom pas serieus gespeeld als ‘het spel meester wordt over de spelers'(Gadamer 1986: 112). Niet de autonomie van de speler,maar die van het spel is de kern van de zaak. Alle dynamische aspecten van het spel hangen samen met het primaat van het spel:elk spel heeft zijn eigen geest die volstrekt anders is dan die van het spelende bewustzijn,en als het bewustzijn daar echt in opgaat is ‘elk spelen ook een bespeeld worden'(ibid.). Het wezen van het spel is een werkelijkheid die het bewustzijn van de speler overtreft. Daarmee valt het onderscheid tussen speler en spel weg. Maar ook het onderscheid tussen speler(s) en toeschouwer(s) wordt opgeheven,waardoor een nieuwe totaliteit ontstaat (een andere eenheid en een andere totaliteit dan die van het individuele bewustzijn).'(bladzijde 278-279) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Hij heeft de aantekeningen als een vlucht voor het afmattende werk aan ‘Masse und Macht’ gezien en heeft soms de indruk gehad dat de tijd die hij eraan besteedde verloren jaren waren. Toch heeft hij in 1951 de eerste constante aantekeningen sinds 1942 in het net geschreven,drieduizend kantjes,als nalatenschap voor het geval hij kwam te sterven,en hij was tegen zijn zin onder de indruk. ‘Er zijn vreemde en mooie dingen bij;een geestelijk proces van altijd nog zeven jaar,’noteerde hij nadat hij een paar honderd kantjes had overgeschreven.’Er zouden zes dikke boeken mee gevuld kunnen worden. Het is zoiets als een klein levenswerk,op losse,onsamenhangende manier als een merkwaardig huwelijk tussen Pascal en Lichtenberg,als ze nog zouden leven.”(blz. 168) Wordt vervolgd.