met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het spel houdt alle spelers in zijn ban. Anders gezegd,het spel heeft de ontologische voorrang:de spelers en eventuele toeschouwers zijn geen losse onderdelen met elk de regie over hun eigen spel,het zijn van het spel bepaalt a priori dat elk aspect totaal wordt bemiddeld en opgaat in ‘de structuur van het spel’ dat ‘een in zich gesloten wereld’ is(Gadamer 1986: 115). Er heerst een onoverbrugbare kloof tussen het gedistantieerde,singuliere genot van de speler en de versmeltende,collectieve roes van degenen die opgaan in het spel. Gadamar begrijpt het spel evenals Kant als een doelmatig proces,maar niet als een subjectieve aangelegenheid. Voor Gadamar is evenals voor Kant een structureel heen-en-weergaande beweging wezenlijk voor het spel,maar Gadamer begrijpt die beweging niet als een eigenschap van puur mentale vermogens. Het spel heeft voor Gadamer evenals voor Kant een eigen causaliteit,een kracht die uit zichzelf in stand blijft en zichzelf versterkt. Maar voor Gadamer is het een kracht die voortkomt uit een bron buiten de spelers en hen samenvoegt tot een geheel en waarin de grens tussen subject en object transformeert tot een omvattende waarheid die niet zozeer een gevoel is maar een gebeurtenis. Deze alles overtreffende gebeurtenis van het spel heeft een omheinende,verenigende kracht tot gevolg. In dezelfde lijn moet ook de werking van bijvoorbeeld symbolen,kunstwerken,maar ook van feesten en heilige handelingen zoals cultische handelingen en riten,eerder begrepen worden als communale gebeurtenissen dan als objecten van en voor een individuele toeschouwer;het zijn zich sluitende cirkelbewegingen,helende effecten met een eigen macht die de individuele speeldriften in zich opnemen en temmen. Het spel voegt elk los element samen tot een omvattende totaliteit. Sublieme ervaringen die ook wel aangeduid worden met ‘uit je stoel getild worden’ of ‘uit je dak gaan’,houden direct verband met deze ‘eenheid van de waarheid die men in het spel van de kunst ervaart'(Gadamar 1986: 122). Het spel doet als het ware een soort tovercirkel ontstaan,een geheim dat iedere deelnemer tot ingewijde maakt. Zolang het spelende bewustzijn zichzelf goddelijk waant,mist het de crux van het spel:bespeeld worden,in het spel opgaan.'(bladzijde 279-280) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘De vraag naar egocentrisme,naar ijdelheid heeft hij zichzelf al in de jaren dertig gesteld;ook als het een ijdelheid zou zijn die de persoon bijeenhoudt,’deze in leven houdt’, is hij haar twijfelachtig blijven vinden. Want zijn niet juist aforismen ‘de ijdelste vorm van denken’? ‘Je kunt met een oordeel en bijval niet langer wachten dan één zin. Daarom moet er in die zin zoveel gestopt worden dat hij bijval afdwingt. Een parforceprestatie van de taal,niet van het denken.’ Het aforisme is volgens hem hoogstens te redden als het wordt afgebakend van mindere vormen zoals de grap,je kunt ‘driehonderd grappen achter elkaar vertellen zonder dat het iets oplevert’,een aforisme roept ’tenminste tegenspraak op. Een grap is met het lachen of niet lachen ten einde.”(blz. 168) Wordt vervolgd.