met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Foucault vat zijn fascinatie voor Manet kort samen:’Manet trok zich niets aan van esthetische canons die zo in onze sensibiliteit verankerd zijn,dat we zelfs nu nog niet begrijpen waarom hij het zo heeft gemaakt en hoe hij het heeft gemaakt'(Foucault 1994b: 706, vert. auteur). In navolging van Bataille betoogt Foucault dat Manet de schilderkunstige suggestie van diepte vernietigt en de tweedimensionale materialiteit van het doek – een van kleur voorzien,licht absorberend of afstotend vlak – blootstelt:in Manets werk wordt met horizontale en verticale lijnen de omlijsting die het geheel samenhang verleent,binnen de lijst herhaald. Door de voorstelling heen verschijnt zo het schilderij zelf als object:het ‘schilderij-object'(peinture-objet). Het schilderij-object is geen re-presentatie of voorstelling van een uiterlijke wereld,evenmin een expressie van de innerlijkheid van de schilder,maar ‘een representationeel spel van de fundamenteel materiële elementen van het canvas'(Foucault 2011b: 79, vert. auteur). Het is louter materiële presentatie. Het is een experimenteel voorstel om anders naar de wereld en naar de kunst te kijken. Met deze analyse radicaliseert Foucault niet alleen de heersende werk-esthetica,waarin het werk vanuit zijn doorwerkingen kunstenaar en kunstminnaar in hun zelfreceptie transformeert,hij loopt met zijn aandacht voor de blik van de toeschouwer bovendien vooruit op een receptie-esthetisch discours dat in de jaren zeventig een grote vlucht zal nemen. De voorgeprogrammeerde blik van de toeschouwer en de materiële weerbarstigheid van het werk komen centraal te staan. Kunstcritici en -historici zullen zich echter niet snel in Foucaults analyses herkennen,omdat hij geen kunstkritische of kunsthistorische,maar een filosofische lectuur van kunstwerken biedt. Kunsthistorische iconen stellen Foucault namelijk in staat om via een ander medium dan de taal breukvlakken ,breekpunten en discoursomslagen in de ideeëngeschiedenis te markeren. Ook al kunnen literatuur en beeldende kunst niet naadloos in elkaar vertaald worden,juist door de niet-reduceerbare zones tussen het zichtbare(visible),het zegbare(dicible) en het leesbare(lisible) te thematiseren laat Foucault de toeschouwer en de lezer een gebroken totaliteit ervaren. Maar er speelt wellicht ook een meer inhoudelijke overweging mee in zijn aandacht voor de kunst.'(bladzijde 85-86) Wordt vervolgd. Gisteren mijn hommage-collage voor Canetti afgerond;of hij echt af is weet je nooit maar ik laat hem zo. Ondertussen werk ik ook aan een hommage voor James Joyce (volgens mij wordt dit de derde) waarin ik vooral Finnegans Wake ‘behandel’. Ik ben al begonnen met Daniil Charms;weer lezen, over hem lezen,zijn eigen werk weer lezen. Ik heb ideeën voor een hommage. Dus de komende dagen staat Charms centraal. (Ik probeer op face-book binnenkort foto’s te plaatsen van het nieuwe werk.) Daniil Charms uit: ‘Ik zat op het dak’. Gedichten; ‘Iedere dinsdag vloog bij mij/Een lege luchtballon voorbij./Hij volgde stilletjes zijn baan;/Iemand stak binnen ’n pijpje aan./Hij keek naar pleinen,parken,gras,/Hij keek bedaard tot ’t woensdag was,/Dan doofde hij het licht en zei:/’De stad ligt er weer netjes bij.'(1928)'(bladzijde 259) Wordt vervolgd. ‘