met het essay van Johan Hartle ‘Kunst,politiek,neutralisering’ ondertitel ‘Overdenkingen bij Hans Haacke en Theodor W. Adorno’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De eerste kwestie is die van de esthetische autonomie. Adorno bespreekt esthetische autonomie van een kunstwerk als een tegenstrijdig politiek potentieel:ze is qua vorm altijd al van politiek doordrenkt. Deze politieke dimensie heeft uiteraard ook een cruciale grens,wat leidt tot de tweede kwestie,in Adorno’s opvatting,de maatschappelijke neutralisering van de kunst. Voor het omgaan met deze spanning tussen maatschappelijke relevantie en maatschappelijke neutralisering presenteert Adorno ten derde een specifieke logica van ‘immanente kritiek’,een vorm van kritiek die haar maatstaven niet ontleent aan een metafysische waarheid maar juist aan de zaken die ze kritiseert. Dit is ook kenmerkend voor kunst die kritisch is ten aanzien van instituties. Kunst,abstractie en politiek Adorno’s esthetica is een autonome esthetica.Het gaat om de eigen betekenis van het esthetische,dat vreemd en in zekere zin stom staat tegenover alle concrete maatschappelijke toepassingscontexten. Kunst ontzegt zich,zoals Adorno benadrukt,de communicatieve taal en een direct uitspraakniveau door zich op de eigen wetgevende macht (=autonomie) van de vorm te bezinnen. Ze onttrekt zich,zoals Adorno placht te zeggen,aan de empirie en opent qua vorm een wereld die niet bestaat. Volgens Adorno wordt zij hierdoor politiek,omdat ze op deze manier veel expliciet maakt wat in de overheersende functionele moderne maatschappijen niet kan bestaan. Dat maakt haar zoals gezegd politiek,zij het slechts indirect. De kunst ‘verzet zich’,in de woorden van Adorno ’tegen de objectiviteit door het moment van de vorm'(Adorno 1970, 7:15),omdat ze zich niet naar buitenesthetische vormprincipes en nuttigheidseisen schikt. De kunst vindt haar eigen (leef)vorm uit en wijst daardoor eisen van buitenaf – die bijvoorbeeld aan de logica van de markt of van de politiek ontspringen – van de hand. Vorm – en niet de overdracht van een concrete inhoud – is in Adorno’s esthetica de plaats van de (althans indirecte) politieke uitwerking. De esthetische vorm maakt plaats voor politiek.'(bladzijde 69-70) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Ik zat eenzaam te kijken/uit het donker naar het prijken/der vlam en het deed me zeer,/langzaam kwam ’t donker weer.///En waar de gele was gegaan,/verscheen hij hoog als de gele maan,/de huizen en al de daken/zwart bij het geel afstaken.///De huizen kregen een valschen schijn/van schoonheid of ze van ebbenhout zijn,/met lijsten vlammend van goud,/ivoren balken geel en oud.///En vrouwen kwamen uitsteken/het hoofd uit ramen,ze keken/en spraken wat woordjes fijn/en valsch zooals munten zijn.///En mannen kwamen met koppen/vooruit uit de stedesloppen,/het roode dikke werd geel,/zeien woorden zwart en veel.///Ik zat heel stil en recht,/mijn onderdanen zijn slecht,/dacht ik,ik ben alleen -/ik voelde me trotsch en tevreên.'(bladzijde 17) Wordt vervolgd.