met het essay van Josef Früchtl ‘Het is doen alsof’ ondertitel ‘Esthetische ervaring en politiek onder de condities van de moderne tijd’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Anti-autonome romantische totalisering Pleidooien tegen de autonomie van de kunst komen voort uit de romantiek of in ieder geval van een romantisch geïnspireerde vorm van Duits idealisme. Het ‘Oudste systeemprogramma van het Duitse idealisme’,dat Schelling,Hegel en Hölderlin gezamenlijk op jonge leeftijd,vermoedelijk in 1796,hebben geschreven,vormt hiervoor het karakteristieke document. Onder de voorwaarden van de moderne tijd,dat wil zeggen de voorwaarden van de vervreemding tussen mens en staat,filosofie en common sense,en rede en zintuiglijkheid,is volgens deze tekst een bemiddelend niveau nodig die de vervreemding opheft. En dat is het niveau van de schoonheid,ofwel een ‘nieuwe mythologie’. De ‘opperste daad van de rede’,schrijven de auteurs,is ‘een esthetische daad’;het ware en goede zijn ‘enkel in de schoonheid verbroederd'(Das Älteste Systemprogramm 1975:III). Alleen op esthetisch niveau is het mogelijk om de rede dichterbij het volk te brengen. Het volk heeft een nieuwe mythologie nodig. Zij is nieuw,omdat zij een ‘filosofische’,door de rede geleid mythologie is. In de ‘burgerlijke’ variant (zie hierboven) werd dit programma in het totalitarisme van de twintigste eeuw verwerkelijkt. In de woorden van Benjamin is dit geen ‘politisering van de kunst’,maar een ‘esthetisering van de politiek’. De geniale leider,het scheppende individu in de politieke ruimte,betovert de ‘massa’s’ en geeft het staatskunstwerk vorm. Anti-autonome romantisch-moderne dedifferentiatie Deze optie is van oorsprong ook romantisch. De woordvoerders pleiten voor poreuze grenzen tussen de kunsten onderling en tussen kunst en leven. Dit wordt ook wel ‘dedifferentiatie’ genoemd:het romantische streven om in het gewone het ongewone en in het ongewone het gewone te zien. Deze dedifferentiëring zet zich aan het begin van de twintigste eeuw voort in de kunsthandwerkbewegingen en blijkt aan het einde van de twintigste eeuw succesvol in de opkomst van het design (‘zijn is design’) en de ‘esthetisering van de leefwereld’. Esthetisering betekent hier allereerst het hedonistische streven om ‘van het leven van alledag een onafgebroken feest te maken'(Buber 1989: 152). Dat wil zeggen dat er een cultuur als levensvorm is ontstaan waarin in de Griekse betekenis van ‘aisthesis’ en daarmee een sensibilisering in ruime zin centraal staan.'(bladzijde 136) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Toen zag ik je -/Er was toen veel licht,/de kamer was een bloem die,dicht,/in eens open uit gaat schijnen,/het licht vloog rond in lijnen.///Ik was heel stil en ik dacht niet veel,/ge hebt gekeken en heel/mijn hoofd is wijd opengewaaid,/zooals ’s zomers opengelaaid/boven op een wijd,wijd land,/in een wijd wereldsch open land -/zoo was ik eens in die kamer/in die roode gouddoorlijnde kamer/waar het gasgoudlicht doorvloog op vleugels/vleugslaande wegslaande roeivleugels/in de teere lucht,/in de bevende lucht,/in de lucht die vlucht als je doorgaat -/hoor hoor hoor o ik hoor het,/je teer droog keelstemmetje spreken,/omhoog en wat lager spreken'(bladzijde 30) Het gedicht is nog niet af;wordt vervolgd.