met het essay van Benoit Hermans ‘Wat er met kleur is gebeurd’ ondertitel ‘Reflecties over fotografie naar aanleiding van Newton,Goethe en Merleau-Ponty’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Met instemming citeert hij uit een dagboek van Paul Klee:’De terugkeer naar de kleur heeft de verdienste dat ze een beetje dichter tot het hart van de dingen voert'(Merleau-Ponty 1996: 59). Zoals aan het begin van de vorige eeuw in de schilderkunst een nieuwe kijk op kleur wezenlijk bijdroeg aan de doorbraak naar een nieuwe kunst,zo zouden wetenschap en filosofie zichzelf moeten vernieuwen met behulp van een herbezinning op de ware aard van hetzelfde fenomeen. Dan zouden ze,volgens Merleau-Ponty,ook niet langer tegenover elkaar staan als twee monsters die uit een cartesiaanse versnippering geboren zijn (Merleau-Ponty 1996: 52). Ook als het mij niet zal lukken mijn fotograaf duidelijk te maken wat er met kleur gebeurt,kan ik me voorstellen dat een toekomstige verbetering van de fotografie om Merleau-Ponty’s opvatting over kleur heen kan.'(bladzijde 175) Dit was het essay van Benoit Hermans. En dan nu het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘ Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ ook weer uit de bundel ‘ Hoe kunst en filosofie werken’. We gaan door met het project ‘Ondertiteling’. ‘In de negentiende eeuw vindt er een paradigmawisseling plaats in het denken over muziek. Muziek wordt nu als een autonome kunst gezien,een kunst die niet meer in dienst staat van het woord dat door de rede begrepen wordt. Ze heeft die status kunnen bereiken door zichzelf vorm te geven met haar eigen muzikale middelen:ritme,melodie,harmonie,contrapunt,dynamiek,timbre,en vooral haar architectuur,de formele opbouw van elk geheel.'(bladzijde 97) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel’ De School der Poëzie’. ‘Al die grijze dagen/met hun stijve lachen/te leven en ’t niet te meenen,/maar anders of anders geene.///En toch licht tevrede te zijn,/alleen wat oogenpijn/van ’t fel geel lichten-/o ’s avonds de oogen te dichten!’ (bladzijde 63) Dit was het gedicht. Wordt gevolgd.