met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De eerste musicoloog die deze taak op zich nam was Adolf B. Marx(1795-1866,geen familie van Karl). Hij maakte een grondige studie van leven en werk van Beethoven en van de ontwikkelingen binnen diens vroege en late stijl,en analyseerde in ‘Die Lehre von der musikalischen Komposition’ de sonatevorm aan de hand van Beethovens pianosonates. De wijze waarop hij het eerste thema (Hauptsatz) van het tweede thema (Seitensatz) onderscheidt,laat zich als volgt samenvatten: ‘De beide thema’s staan tegenover elkaar als tegenstellingen die zich in een omvattend geheel tot een hogere eenheid verenigen. Van dit themapaar is het eerste,krachtige thema het bepalende. Het tweede thema dient als zijn tegenstelling en is dus zachtmoediger. Het is als het ware de vrouwelijke tegenhanger van zijn mannelijke voorganger. In die zin verschillen beide thema’s van elkaar. Pas in combinatie met elkaar vormen ze samen een hoger,volmaakter geheel'(Marx 1868: 282). Daar voegt Marx wel meteen aan toe dat beide thema’s gelijkwaardig zijn;het tweede thema moet met het eerste een tegenstelling vormen,maar mag niet als secundair worden beschouwd. Hoe hegeliaans kun je de sonatevorm uitleggen? Maar hoewel Adolf Marx rond de tijd van Hegels overlijden hoogleraar werd aan de universiteit van Berlijn,heeft ook hij het verband tussen de muzikale en de filosofische dialectiek nooit naar voren gebracht. De naam van de voormalige rector van zijn universiteit bleef – anders dan in het werk van zijn bekendere naamgenoot – in deze marxistische analyses ongenoemd.'(bladzijde 101-102) Wordt gevolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ”t Is alles weenen,de storm,het huis,/de grijze hemel om alles henen-/voor me een vrouw,hoor hoor gesuis-/ademen stil door al dat weenen./O mijn hart klopt zoo verschrikkelijk.///O mijn hart klopt zoo verschrikkelijk-/zacht is haar huid,adem als bloemen zacht,/het lichte haar – verlangende oogenklacht.’ (bladzijde 70) Dit was het gedicht. wordt vervolgd.