met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Aristoteles ging nog veel verder en paste de theorie toe op dramatische voorstellingen – tragedies en komedies – waarvan hij betoogde dat het imitaties van handelingen waren. Antigone was het toonbeeld van een echtgenote,Socrates niet bepaald het toonbeeld van een echtgenoot,enzovoorts. Mijn idee is dat als sommige kunst imitatie is en andere kunst niet,geen van beide termen bij de filosofische definitie van kunst hoort. Een eigenschap maakt alleen deel uit van een definitie als die hoort bij alle kunstwerken die er bestaan. Met de komst van het modernisme nam de kunst afstand van natuurgetrouwe weergaven,of liever gezegd,werd fotografie de maatstaf voor natuurgetrouwheid. Het voordeel van fotografie ten opzichte van natuurgetrouwe weergave is dat die in staat is beelden te bewaren,alhoewel fotografische afbeeldingen natuurlijk wel kunnen vervagen. Er zijn maten van natuurgetrouwheid in imitatie,dus bleef Plato’s definitie van kunst zonder veel discussie overeind totdat die niet langer de ogenschijnlijke essentie van kunst leek te vangen. Hoe kon dit gebeuren?'(bladzijde 9-10) Wordt vervolgd. En nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Het Griffioenenmeer’ uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Ik loop steeds verder en ga pas weer opletten als over groen loof een over stille dennentoppen heen het meer zacht glanzend te zien is;ik denk:dat is mijn meer waar ik naartoe moet,waar ik me naartoe getrokken voel. Op welke wijze het me trekt en waarom het me trekt,zal de welwillende lezer zelf weten als hij de interesse opbrengt mijn beschrijving verder te volgen die zich veroorlooft over wegen,weiden,bos,bosbeek en veld heen te springen tot bij het kleine meer zelf,waar zij met mij stil blijft staan en zich over de onverwachte,slechts heimelijk vermoede schoonheid ervan niet genoeg verwonderen kan.'(bladzijde 7-8) Wordt vervolgd.