met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Dit was trouwens ook het beleid van de Franse vereniging van onafhankelijke kunstenaars,waarvan de leden geen student hoefden te zijn geweest aan de Académie des Beaux-Arts. Het is algemeen bekend dat de Society het klaarspeelde om ‘Fountain’,zoals Duchamps ironische naam luidde,af te wijzen. De voorzitter van het bestuur rechtvaardigde die beslissing met de stelling dat alle kunst zou worden toegelaten – maar dat een urinoir een loodgieterswerk is en geen kunstwerk. Galerie 291 was de belangrijkste instelling op het gebied van moderne kunst,met werk van kunstenaars als John Marin,Marsden Hartley,Charles Demuth en Stieglitz’ echtgenote Georgia O’Keeffe. Stieglitz was zelf ook kunstenaar,want als er foto’s als kunst kunnen worden beschouwd,dan zijn dat die van hem. Maar fotografie als kunstvorm was destijds nog zeer omstreden,en misschien lieten Duchamps sponsors de readymade juist daarom wel fotograferen door Stieglitz,die dat deed in warm sepia,als een kunstwerk,en neerzetten als sculptuur vlak onder een schilderij van Marsden Harley. Het urinoir dat Duchamp uit de etalage van een sanitairwinkel gehaald schijnt te hebben,kan op de foto worden herkend als een Bedfordshire met een platte achterkant. Het raadsel is dat dit model,vervaardigd door Mott Iron Works (vgl. Mutt Iron Works),van de aardbodem lijkt verdwenen. Zelfs het Museum of Modern Art kon voor een grote tentoonstelling van Duchamps werk geen exemplaar vinden. Maar in ieder geval weten we hoe hij eruitzag. Op zijn rug gelegen,met onderin de afvoergaten,lijkt hij erg op een vrouw die onderop ligt in de missionarishouding,al is het urinoir natuurlijk ontworpen voor het gemak van de man.'(bladzijde 43-44) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Aschinger’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Met de tweede of derde pils in de hand krijg je dan gewoonlijk de neiging van alles te gaan observeren. Je wilt graag heel exact genoteerd hebben hoe de Berlijners eten. Ze doen dat staande maar ze nemen er heel rustig de tijd voor. Het is een fabeltje te geloven dat er in Berlijn alleen maar gehaast,geraasd of gedraafd wordt. Ze weten hier ronduit koddig de tijd voorbij te laten gaan,het zijn nu eenmaal ook mensen. Het is een innig genoegen te zien hoe hier naar worstenbroodjes en Italiaanse salades gegraaid wordt. Het geld wordt meestal uit het vestzakje gehaald,het gaat toch immers bijna telkens om niet meer dan een groschen. Nu heb ik een sigaret gedraaid en neem van een gaslicht dat onder groen glas zit een vuurtje.'(bladzijde 23) Wordt vervolgd.