met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het doel van het werk was om de verschillen tussen kunst en werkelijkheid,voor zover op waarneming gebaseerd,op te heffen. Op een geweldige foto van Fred McDarrah staat Andy tussen zijn dozen,als een magazijnbediende die ons met zijn bleke gezicht aanstaart. Niemand zou op druppels letten,als die al te zien waren. Dus luidt de vraag:in welk opzicht waren Andy’s Factorydozen anders dan de echte fabrieksdozen? Met andere woorden,wat zijn hun zichtbare onderscheidende kenmerken? De Factorydozen waren van hout en de fabrieksdozen van golfkarton. Maar dat verschil had net zo goed andersom kunnen zijn. De Factorydozen waren wit geschilderd en het design was gesjabloneerd op alle zijkanten en de bovenkant,maar dat gold voor veel fabrieksdozen ook. Andere fabrieksdozen waren op het logo na niet gekleurd – die waren het saaie bruin van onbeschilderd golfkarton. In de commerciële dozen zaten schuursponsjes,terwijl die van Andy leeg waren,maar hij had zijn dozen ook met sponsjes kunnen vullen en dan zouden ze nog steeds kunst geweest zijn. Zouden leden van de Kunstwereld zijn dozen als kunst herkennen? Misschien – maar dan zouden ze moeten gokken. Aan de buitenkant waren alle dozen immers hetzelfde. Als er geen zichtbare verschillen waren moeten er volgens mij onzichtbare verschillen zijn geweest – niet onzichtbaar zoals de Brillo-sponsjes in de Brillo-dozen,maar kenmerken die altijd onzichtbaar zijn. Ik heb al eerder twee van dat soort kenmerken voorgelegd die van nature onzichtbaar zijn.’ (bladzijde 54-55) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘In de tram’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Recht voor zich uit kijken,dat doen bijna alle mensen die in de tram zitten of staan. Want je verveelt je immers een beetje tijdens zulke ritjes die vaak twintig,dertig minuten of nog meer tijd vergen,en wat doe je om jezelf enige verstrooiing te verschaffen? Je kijkt recht voor je uit. Door je blik en gebaren laten zien dat je je een beetje zit te ergeren,dat schenkt een heel merkwaardig genoegen. Nu bestudeer je weer het gezicht van de dienstdoende conducteur,en dan laat je het weer bij louter,leeg,recht voor je uit kijken. Is dat niet mooi? Nu eens zus en dan weer zo? Ik moet bekennen:in het recht voor me uitkijken heb ik het al tot een zekere technische perfectie gebracht. Het is de conducteur verboden met de zogeheten passagiers te praten.’ (bladzijde 29) Wordt vervolgd.