met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het was essentieel dat Warhol in zijn ‘Brillo Box’ uit 1964 de effecten reproduceerde van waarom Harvey had gemaakt wat hij had gemaakt,zonder dat aan die effecten dezelfde redenen ten grondslag lagen. Dus wat is dan de rol van de kunstkritiek? Die rol ligt in de interpretatie dat Warhols kunst in zekere zin ging over de alledaagsheid van toegepaste kunst. Hij vond de alledaagse wereld esthetisch mooi,en had enorme bewondering voor de dingen die Harvey en zijn abstract-expressionistische helden juist zouden hebben veronachtzaamd of verworpen. Andy hield van de oppervlakkigheid van het dagelijks leven,van de voedzaamheid en voorspelbaarheid van eten uit blik en van de poezie van platitude. Ik heb Roy Lichtenstein eens horen zeggen:’Wat is het toch een schitterende wereld,’ en daar voegde hij aan toe dat Andy dat voortdurend zei. Maar voor de kunstbeschouwing valt er in termen van alledaagsheid niets te kiezen uit de dozen die hij voor zijn expositie had gemaakt. Deze benadering duidt op een filosofische verschuiving van de afwijzing van de industriele maatschappij – wat de houding van William Morris en de prerafaelieten geweest zou zijn – naar de goedkeuring ervan,wat je ook zou kunnen verwachten van iemand die arm is geboren en daarom verzot is op de warme sfeer van een keuken waarin alle nieuwe producten worden gebruikt. Dus zijn de dozen even filosofisch als het behang van William Morris,dat natuurlijk bedoeld was om het dagelijks leven te veranderen in plaats van te bejubelen en,in het geval van Morris,om de lelijkheid ervan in te ruilen voor een soort middeleeuwse schoonheid.'(bladzijde 61) Wordt vervolgd. Nu weer het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Ik ben een van de velen en juist dat vind ik zo merkwaardig. Ik vind die velen merkwaardig en denk steeds:’Wat doen ze,wat voeren ze toch allemaal uit?’ Ik verdwijn letterlijk in de massa van al die velen. Als ik tussen de middag,als het twaalf uur slaat,van de bank waar ik werk naar huis snel,dan snellen zij allemaal mee,iemand probeert een ander in te halen,iemand wil grotere stappen nemen dan een ander,en toch denk je dan:’Ze komen heus allemaal wel thuis.’ Inderdaad komen ze allemaal wel thuis,want er is onder hen geen enkel ongewoon mens die het zou kunnen overkomen dat hij de weg naar huis niet meer vindt. Ik ben middelgroot van stuk en daarom heb ik de mogelijkheid me erover te verheugen dat ik niet opvallend klein,en ook niet uitzinnig groot ben.’ (bladzijde 32) wordt vervolgd.