met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ik was geïnteresseerd in het doorgronden van de verschillen tussen twee soorten actie – de acties die we uitvoeren door iets anders te doen,ten gevolge waarvan de eerste actie gebeurt,en acties die we gewoon uitvoeren,zonder eerst iets anders te doen waardoor de bedoelde acties gebeuren. Het licht aandoen door een schakelaar te bedienen en een biljartbal laten rollen door er met een keu tegenaan te stoten zijn voorbeelden van de eerste soort actie. Het bewegen van je vingers of knipperen met je ogen zijn voorbeelden van de tweede. Die laatste heb ik ‘basisacties’ genoemd,en de natuur heeft ons allemaal begiftigd met een bepaald repertoire van basisacties,waardoor we verschillende dingen kunnen doen. Sommige mensen zijn beperkt – die kunnen bijvoorbeeld hun vingers niet bewegen – en anderen zijn uitzonderlijk begiftigd – die kunnen,om een triviaal voorbeeld te noemen,hun oren op en neer bewegen. Deze verschillen komen enigszins overeen met cognitieve beperkingen,zoals niet kunnen zien,en met cognitieve gaven,zoals helderziendheid,waarbij sommige mensen direct dingen weten die anderen niet weten (als je de personen die deze gave hebben vraagt hoe ze die dingen dan weten,zeggen ze: ‘Gewoon.’). Deze parallelle structuren heb ik systematisch ontwikkeld en in 1973 gepubliceerd in mijn boek ‘Analytical Philosophy of Action’. Ik ben niet van plan hier verder op die ideeën in te gaan,behalve te zeggen dat toen ik in de late jaren zestig aankondigde een vak voor promotiestudenten te geven aan Columbia University over de filosofie van actie,ik stomverbaasd was over de massale opkomst van de eerste bijeenkomst.'(bladzijde 101-102) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘MAJKEN JOHANSSON///Hoe dieper je tastte/des te kaler werd het land/aan de verkeerde kant/waar je slechts jezelf/ontmoeten kon.///Je hebt het desondanks/geprobeerd/je hebt een/twee handen/uitgestoken maar/zag een formulier aan een hekwerk/kleven/een vogel terugvluchten/in zijn ei.///Iedere nacht streelde je/andermans huid die/’s morgens smolt met de bloemen/op de ruit/als je je omdraaide/vijf minuten maar/om de kachel aan te maken/en 2 kopjes thee…///Niet meer dan het schrapen/van 1 bot mes/over 1 oude boterham/zo klinken je woorden/je gedicht/dat uit de gordijnen glijdt/als een dode kat/voor mijn voeten.'(bladzijde 85) Wordt vervolgd.