met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Toen ik nog grote doeken maakte,had ik het gevoel dat de hele kunstgeschiedenis op mijn schouder zat mee te kijken:Gerhard Richter deed het zo,Jackson Pollock zo – en dan komt Jacco Olivier ook nog even langs. Nee,ik kan wel ophouden. Liever houd ik mijzelf een beetje voor de gek. Als ik zo wat pruts,denk ik niet de hele tijd dat ik kunst maak.’ Je gaat eerst naar de kunstacademie en daarna tors je een zware ballast met je mee. ‘Je zou zeggen:wees autodidact. Dat is het niet. De basis heb je nodig,anders ga je het wiel telkens opnieuw uitvinden. Of je maakt wat commercieel aantrekkelijk is. Zo moet het niet. Het is alsof ik moet schilderen met oordoppen in,zodat ik al die schilders niet hoor praten.’ Olivier loopt naar een ander plankje dat in zijn atelier aan de muur hangt. ‘Soms kun je ook voordeel hebben van de kunstgeschiedenis. Op You Tube had ik eens een stom filmpje gezien van een stel dat lag te neuken in een gracht in Delft. Dat gedoe werd van een afstandje gefilmd. Donker,nacht,’out of their head”- zo’n sfeertje heb ik geprobeerd vast te leggen. Dat vrijen werd plat. Toen dacht ik,en dat zie je rechtsboven,ik neem het moment waarop ze het water zijn ingegaan. Vervolgens heb ik op de voorgrond met mijn vingers snel een paar poppetjes getekend,alleen maar aangezet:borstjes,armen,handen. Daarna heb ik het plankje weggelegd,de rest zou later komen. Maar er kwam geen later. Gelukkig niet,want dit is precies de transparantie die ik hebben wil.’ Transparantie? ‘Doordat je de achtergrond nog door de figuurtjes heen ziet,wordt de toeschouwer met zijn neus op het beeld gedrukt. Dat is gelukt doordat ik de figuurtjes alleen heb aangestipt. Ik ben nooit in het stadium gekomen waarin ik dacht:”O,wat is dat lekker,dat schilderen.” En dat deel daarboven,met bomen en struiken die maar met een paar streken zijn aangezet,heeft een losheid waar ik bijna jaloers op ben,omdat ik die in het groot nooit bereiken zou. Voor die bomen staat een mannetje op het punt het water in te gaan. Dat refereert aan,ja,aan wat?”(bladzijde 45-48) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘LANDSCHAP///De heuvels lopen op hun einde.///Boven de horizon voltrekken zich/zichtbaarheden die je beter niet ziet.///Vogels van lucht nestelen/in doorzichtige takken.///Een paar vegen witte vrede./ Eronder/is het dood of leven/ van de verbeelding.///(En weer speelde een luchtspiegeling/ voor mens.)'(bladzijde 137) Wordt vervolgd.