met de lezing van P.F. Thomése ‘Het raadsel der verstaanbaarheid,over de kunst van het authentieke’. ‘Geachte aanwezigen. Het houden van lezingen behoort tot de vertrouwenwekkende instituties van ons afbrokkelende culturele leven. Een man die spreekt,desnoods een uur,anderhalf uur achtereen,terwijl de anderen zwijgen:het wordt beschouwd als een teken van beschaving. Niet zozeer misschien het spreken zelf,hoewel,dat ook,maar vooral het zwijgen. Anderhalf uur in gezelschap je mond te moeten houden druist zo in tegen de menselijke neiging dat de lezing ipso facto een triomf wordt van de cultuur over de blinde krachten van de natuur. Kinderen worden ermee opgevoed. Je mond houden aan tafel,in de klas. En als je later groot bent,zal je maar liefst anderhalf uur je mond kunnen houden. Dan zal de beschaving in jouw eenvoudige zieltje zijn voltooid. De menselijke stilte die het spreken mogelijk maakt. Het aandachtige gehoor. Het is de machtige illusie waarop de cultuur eeuwenlang gebaseerd is gebleven. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat de mannen onder u nog voor de koffiepauze gemiddeld twintig keer aan expliciet seksuele situaties zullen hebben gedacht. Anderen zitten zich af te vragen of ze het licht op de overloop wel hebben uitgedaan,anderen dobberen op het wrakhout van een woord dat toevallig hun kant uit kwam drijven in een oceaan van ongearticuleerde gedachten,weer iemand anders verbaast zich over mijn uiterlijk,mijn haar,mijn stem,mijn bril,ik doe hem aan iemand denken,iemand op wie hij nu even niet kan komen,maar die hem weldra te binnen schiet’.'(bladzijde 117-118) Wordt vervolgd. Verder met een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘WE LEVEN IN DUISTERE TIJDEN’. ‘waar veel liefde is gepleegd/en vaak moorden zijn begaan/met messen als dode vissen/en waar de schrijver heeft gezongen/van brandende rivieren waar godinnen zwommen/en de waterdraak naakt en blind was///linksboven hangt een dagmaan/als versteend onderbewuste/bleek geschuurd door het stof/van ruimte en tijd///morgen legt sneeuw een laagje kraakvers papier/over dakenkaart en het nest van straten/en uit dakgoten zullen ijzige druppels/over de donkere gezichten van kouwelijke wandelaars druppen’/Parijs,21 december 2004.(bladzijde 308) Wordt vervolgd.