met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘Om mijn betoog nu niet te verstrikken in een ongetwijfeld amateuristische weergave van het proces dat het natuurproduct zuigeling tot cultureel wezen maakt,mentaal gevormd door de symbolische orde,spring ik onmiddellijk over op de literatuur. Ik begin met de openingsscène van de twee jaar geleden in vertaling verschenen roman ‘Einde van een familieroman’ van de Hongaarse schrijver Péter Nádas. ‘Tussen de seringen en hazelaren,aan de voet van een vlier. Niet ver van de boom met het blad dat zelfs bij windstilte af en toe bewoog. Ons gezin bestond uit drie personen:de vader,de moeder en het kind. Ik was de vader en Eva de moeder. In de struik was het altijd avond. ‘Altijd maar slapen! Waarom moet ik altijd slapen?’ De moeder had het kind al naar bed gebracht. ‘Pappa,je moet nu een verhaaltje vertellen aan het kind.’ En in de met hooi beklede kinderkamer legt de verteller het hoofd van het kind op zijn schoot en vraagt:’Wat moet ik vertellen?’ Het kind opende zijn ogen. ‘Ik wil dat je weer over de boom vertelt.’ Hij keek alsof het verhaaltje hem niets kon schelen,maar hij ernaar verlangde echt mijn kind te zijn en hier bij me op schoot te liggen. ‘Goed,dan zal ik over boom vertellen.”(bladzijde 8) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Gebeente Gods’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Een schrokker met andere woorden? Een veelvraat? Gier? Zwijn? Smulpaap? Pantofaag? Een buikgod? Ledemaatloze Lucullus? Of is het anderzijds? Een mantis,bidsprinkhaan? Een soort rechtvleugelige mysteriepriester,een geheimschrijver,inwijder,mystagoog? Een soort monsterlijke coryfee die de partner direct na de joyride zal verslinden?'(bladzijde 49-50) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.