met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Een eindige taal kan niet nog altijd alle kanten op,maar heeft een concrete identiteit,die juist ruimte eromheen toestaat. Liever dan proberen de eindigheid van woorden op te heffen zouden we ze in hun concreetheid beter leren kennen. Dan valt er niet alleen binnen,maar ook mét de beperkingen van de taal te werken. Onze taal is waanzinnig muzikaal,maar vaak horen we dat niet. Dat komt doordat we zo zelden taal gebruiken die uitnodigt tot frasering.,en dan blijven de woorden,hoe klankrijk ze van zichzelf ook zijn,slap en onhoorbaar. Literatuur rangschikt taal zodanig dat haar muzikaliteit hoorbaar wordt. De stem moet de muziek van onze zinnen verwezenlijken door ze intonatie,ritme en articulatie mee te geven. Hoe de stem dat doet hangt af van de organisatie van de woorden binnen de zinsdelen,de zinsdelen binnen de zin,de zinnen binnen de alinea,enzovoort. Daarbij organiseert de syntactische structuur de woorden binnen de zin en organiseert een semantische structuur de betekenissen en de verschuivingen die woorden bij elkaar teweegbrengen. Het eerste is de organisatie van de woorden in de tijd,en het tweede een organisatie buiten de tijd. Stel je een as voor van twee hoofdsoorten muzikale tekst,die loopt van semantische strategieën tot syntactische strategieën.'(bladzijde 45) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘JIE-AI-AI-IE’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Voor de armstoel van de vrouw in het grijs stond de kale echtgenoot stil,bukte,legde zijn handen op de armleuningen,kwam nog dichterbij,en begon zijn ietwat vochtige kale schedel in een zachte liefkozing tegen de kin,de neus en het voorhoofd van de dame in het grijs te wrijven. Zonder een woord. Maar we konden de stilte horen groeien.'(bladzijde 94) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Anneke Brassinga heeft het op bladzijde 77 van ‘Bloeiend puin’ over ‘hersenwaterwegen’.