met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ van Frank vande Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘Zich herinneren betekent nog slechts het naar zich toe halen van informatie en kan in die zin niet langer een ‘ervaring’ worden genoemd. Het onderscheid dat in het barokboek werd gemaakt tussen kennis (als doelbewuste operatie) en de waarheid (als ‘dood van de intentie’) komt hier dus terug in de vorm van een tegenstelling tussen twee herinneringsvormen:de moderne,’vervallen’ herinneringsvorm (het gestadig registreren van het verleden) en de ‘auratische’ herinneringsvorm (het plotseling door het verleden overvallen worden). Het verval van de herinnering als ‘ervaring’ wordt ook versterkt door de toename in het moderne leven van de sterke prikkels die geen band meer aangaan met de herinneringsschat van de traditie. De prikkels,die men bijvoorbeeld krijgt door de massa en het verkeer in de grootstad,worden meteen door het alerte bewustzijn gepareerd zonder een herinneringsspoor achter te laten. Hierdoor neigt de tijdservaring ertoe te vervlakken tot een opeenvolging van momentane,punctuele ‘belevenissen’ waarin niets meer rijpt. Vandaar het moderne ‘ennui’:het gevoel dat de tijd leeg is. En voor Benjamin is de moderne vooruitgangsidee slechts een krampachtige poging om aan de lege,ervaringsloze tijd die zich niet regelmatig in een cultisch feest ‘voltooit’,de schijn van een doel te geven.'(bladzijde 184-185) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘MOEDERLIEF/////Wat zeg je tegen een mens die haar ouders niet gekend heeft,/een troosteloze wezenwerkelijkheid onder ogen kreeg?/Wat zeg je tegen een eens sopraanschone vrouw die vluchtte/voor hitsige aanverwanten,die ruw in haar ogen hijgden?/Wat zeg je tegen een fijnbesnaarde ziel,op de dool van kruis/naar huis,vaatruis,van riek naar fabriek,van schrik naar schrik?/Wat zeg je tegen een helderziende arbeidster die keer op keer/kansloos op straat wordt gezet,zonder gouden handdruk?/Wat zeg je tegen een werkloze die wanhopig weer aan de slag wil,/desnoods als lasser,bouwvakster,ondanks haar fragiele ogen?/Wat zeg je tegen een lichaam dat anorectisch lijdt aan de dode tijd,/dat pijn ademt uit elke porie,dat desalniettemin stand houdt?/Hoe beschouw je het levensgroot onbevattelijk litteken/dat jou als bij wonder op de wereld zette,onrustbarend?'(bladzijde 28) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘de tientand’. (bladzijde 154)