met ‘Het schrift'(Derrida) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ”Je est un autre’,’Ik is een ander’,schrijft de dichter Arthur Rimbaud in de beroemde ‘Brief van de ziener’ aan zijn dichtervriend Paul Demeny van 15 mei 1871. Het is een van de beroemde zinnen uit en over moderne literatuur geworden. Rimbaud laat zien hoe de langzame verdwijning van het ‘ik’,als grondslag van de wereld maar ook als auteur van het (literaire) oeuvre,al begint bij de romantici,’bij wie je zo goed ziet dat het lied hoogst zelden het werk,te weten de gezongen en ‘begrepen’ gedachte,van de zanger is’. Want,zo vervolgt hij,’ik woon het ontluiken van mijn gedachte bij:ik kijk,ik luister ernaar:ik waag een streek op de snaren. Het orkest begint zich te roeren in de diepte of springt het toneel op.’ De dichter moet een ziener worden,aldus Rimbaud:’Want dan bereikt hij het ‘onbekende!’ Die woorden hebben in de twintigste eeuw geresoneerd bij talloze dichters,kunstenaars,literatuurtheoretici – en bij zangers. Precies een eeuw en een jaar na Rimbaud schrijft de Grieks-Franse chansonnier Georges Moustaki,met een kleine variatie op ‘Je est un autre’,een lied bij het citaat van Rimbaud: ‘Ik ben jij ik ben mij ik ben wie op me lijkt/En ík lijk op wie samen gaan naar waar de landweg reikt/Zoekend naar iets,een andere levensstroom/Liever dan te sterven aan een onvervulde droom///Met hen ga ik naar waar de wind maar waait/Waar het maar feest is,waar pijn zijn onheid zaait/Maar als ik inslaap naast een hoge oleander/Ben ik opnieuw alleen en voel me een ander’.'(bladzijde 320-321) Dit was het hoofdstuk over ‘Het schrift'(Derrida) Morgen verder met het hoofdstuk dat op ‘Het schrift’ volgt. ‘Belofte en gelaat'(Ricoeur, Proust,Levinas) Nu weer verder met het gedicht ‘Ouverturen’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘week mijn ogenblikkenbetimmering los/van de onderwand van de dood,/geef me een blos. Eindeloze oerkracht,/gun mij lierlaaien,fierekraaien/in de ademverrukkelijkste wijdte.///Want net als de zon val ik in herhaling,/druk mijn sporen enig in het zand./Het troost of belgt mij niet./Het leven is niets,ik ben het.'(bladzijde 9) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘het helmende wenkende webben van donkere mommen’.(bladzijde 204)