met ‘Belofte en gelaat'(Ricoeur,Proust,Levinas) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar hoe is dat mogelijk? vraagt de Franse filosoof Paul Ricoeur zich in de jaren zestig af,te midden van de heftigste discussies rond psychoanalyse en structuralisme. Hoe kun je na alle subjectskritiek nog met goed fatsoen reflexieve filosofie bedrijven,waarin de mens zich opnieuw op zichzelf richt en zo tot relevante inzichten komt óver dat ‘zelf’? Komt hij daarbij niet automatisch terecht in de cirkelredenering die hem in de moderne tijd verleidde tot de illusie zijn eigen fundament te kunnen zijn? Moeten we niet een béter antwoord formuleren op de kritiek die op het cartesiaanse ‘Cogito’ geleverd is,om met opgeheven hoofd het ‘ik’ en ‘de mens’ te kunnen verdedigen als gestalten die nog altijd hun legitieme plaats hebben in de filosofie? Voor Ricoeur heeft die vraag niet alleen een theoretisch belang. Het uitgangspunt van zijn denkweg is een morele vraag:hoe kunnen we bij mensen de verantwoordelijkheid veronderstellen die nodig is om hen serieus te nemen in hun ethische en politieke rol? Dat wil zeggen:hoe kan het subject betrokken zijn op een betekenisvolle wereld zonder dat het daarin geheel gereduceerd wordt tot ‘andere’ elementen die datzelfde subject alle verantwoording daarvoor ontnemen?'(bladzijde 323-324) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Je hoort de koekoek,maar je ziet hem niet’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘Het komt maar zelden voor dat je deze gaai rustig/op een tak zijn veren ziet poetsen,hij vindt het veel leuker///om in de eikenbossen te ravotten en vergt daarbij al spelend/en buitelend het uiterste van zijn taalverenpak. Ik rek mij uit,///dat de gewrichten van mijn zinnen kraken. Ritselend/rondom het onvoorspelbare gedrag van het goudvorstje.///Torren zijn lief,maar hoed je voor de bombardeerkever.'(bladzijde 10) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘amberen strooibiljetten der zon’.(bladzijde 205)