met ‘Structuur'(Lévi-Strauss,Saussure,Lacan) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Daarover gaf hij aan de universiteit van Genève een reeks colleges die in 1915,twee jaar na zijn dood,door enkele leerlingen werden uitgegeven onder de titel ‘Cours de linguistique générale'(‘Cursus algemene taalwetenschap’).’Algemeen omdat het Saussure niet te doen was om de logica van deze of gene taal,maar om het mechaniek dat zich verborg in het verschijnsel ’taal’ als geheel. Op die vragen werden (en worden) vaak misleidende antwoorden gegeven. Woorden en hun betekenis hebben zich in een lange geschiedenis gevormd tot wat ze zijn,zo leerde de historische taalkunde die vanaf 1800 een hoge vlucht had genomen. Maar die geschiedenis verklaart niet het verschijnsel van de taal zelf,aldus Saussure. Hoewel ik etymologisch kan verkleren waarom een bepaald woord een bepaalde betekenis heeft,verklaart het niet het blote feit ‘dat’ het woord betekenis heeft. Bovendien is voor een spreker die etymologische kennis helemaal niet relevant. De taal heeft wel een historie,maar ze functioneert op het moment dat iemand spreekt zonder dat die geschiedenis eraan te pas komt. De spreker hoeft helemaal niet te weten waar zijn woorden vandaan komen – en meestal wéét hij dat ook niet. Wat bindt een woord dan wel aan zijn betekenis?'(bladzijde 290-291) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Bij het opruimen van het ouderlijk huis’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘Met de tijd valt de kast,door vader getimmerd,open./Brengt seizoenen voor ge geest,vriendjes en speigels,/in de grandioze staat het mogelijke open te houden,///het nimmer tot een conclusie brengen. Alom het jong/klapwiekend hoog en droog onder de pannen,buiten schot./Een levenslang groeiend besef geborgen te zijn.'(bladzijde 50) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘overstroomde zichzelf met hoge borsten’. (bladzijde 223)