met ‘Een absurde paradox'(Kierkegaard,Camus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De mens is schuldig;de toestand in de wereld bewijst dat. Maar de ethische mens compenseert die schuld door te strijden voor een morele wereld,waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich neemt. Dat blijkt voor Kierkegaard echter niet genoeg te zijn. Deze ethische levenshouding is nog altijd te optimistisch,alsof door een ideologie van maakbaarheid de fundamentele menselijke schuldigheid zou kunnen worden weggewist. Uiteindelijk is ook deze inzet een slag in de lucht:de ethische mens kiest allereerst het kiezen zelf,aldus Kiekegaard. Nee,de wortels van zijn onbehagen zitten dieper. Niet de daad en het handelen verlossen ons van ons menselijk tekort,maar een overgave die zich voor Kierkegaard alleen maar in de religieuze sfeer kan afspelen. Dat,zo zal hij later schrijven,is het derde ‘stadium op de levensweg’. Activisme heeft niet het laatste woord. De mens is schuldig omdat hij tekortschiet,niet op grond van zijn handelen maar op grond van zijn wezen. En die schuld bestaat in de ontkenning van het allerhoogste en absolute:een God-vergetelheid. De mens moet zijn schuldigheid op zich nemen in berouw,waaruit slechts een sprong hem reden kan. Dat is een sprong in het ondenkbare en het onmogelijke,omdat de toegang ervan niet vrijstaat,maar geschonken moet worden. Die gave is een daad van goddelijke genade,waarop de mens individueel en direct moet antwoorden.'(bladzijde 214)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Te vroeg roept zij mij op./Nachtschade:op heterdaad/betrapte dromen lopen tegen de/huizenhoge muur van de ochtend./Roodbreukig keukel ik de trap af./Het ontbijt wacht in de keuken./Zij schikt mij als bloemen in/de waas van mijn slaperigheid./Haar loshangende haren opvliegend/in tegensprekelijke ochtendtocht.///Bij de fabriekspoort reikt zij mij/mijn te zware boekentas aan,strijkt/vluchtig mijn weerspannigheid/glad. Ik ben zowaar op oorlogspad./De stad vlakbij net een burcht./In mijn broekzak knitsen knikkers./Als de fabriekssirenes loeien,/knippert het straatlicht even,/alsof zij nog wat zeggen wou./Ik denk allang niet meer aan haar.'(bladzijde 125) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘(een mijter een muts masseert/een toga een kiel kietelt)die/de bloemen verbieden het bos’.(bladzijde 229)