met ‘Een absurde paradox'(Kierkegaard,Camus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘We kunnen ons dus nooit beroepen op een objectieve,algemeen mededeelbare zekerheid. Integendeel,zegt Kierkegaard:’De objectieve onzekerheid,volgehouden in de toewijding van de hartstochtelijkste innerlijkheid,is de waarheid,de hoogste waarheid die er voor een existerende is.’ We zien hier een uiterste consequentie van de subjectiveringstendens die reeds bij Kant inzet,al tekent die zich bij hem nog vooral in de ethiek af. Van ethisch belang is bij Kant niet de objectieve waarde van de handeling,maar de subjectieve intentie waarmee ze wordt verricht,zo zagen we. Bij Kierkegaard heeft deze subjectivering het hele mensenbestaan in beslag genomen. Dat betekent dat de redelijkheid (hét instrument van de algemeenheid)in het leven niet meer de hoogste autoriteit bezit. De belangrijkste bestaansbeslissingen worden genomen door een wil die alleen maar voor zichzelf begrijpelijk is – of zelfs dat niet. In ieder geval moet die wil buiten zijn eigen perspectief volstrekt absurd blijven. Het is niet langer de redelijkheid,maar het gemoed dat de soevereine zeggingskracht gaat uitoefenen over de vraag,waar het mensenleven eigenlijk om draait. Ook die wijsheid heeft zich diep genesteld in de wijze waarop wij vandaag de dag tegen onszelf aankijken.'(bladzijde 217-218)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Aan het getralied fabiekshek/wacht ik met lange handen op/het loeien van de sirenes;dan/de aanzwermende gezichtendans./De portier,manke Juul,knipoogt,/zwaait naar mij,daar is zij:haar/glanzende anorak,haar oogwenken./Onderweg draagt zij mijn boekentas,/ik nonchalant haar lichtgalante zak./Achter ons vallen zonnebrokken.///Aan tafel vertelt zij in al haar/geuren en kleuren over rosse Nie/en compagnie,ditjes en datjes,over/samenzweringen gesmeed in de kantine./Ik luister maar met een half oor,/heel en al oog voor de geroosterde/boterhammen met ecjte Luikse siroop./Oei,ik mors melk. Vliegens-/vlug met mijn mouw raap ik mijn/gevallen steek op. Zij lacht niet mee.'(bladzijde 130) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ”dichten niet het schietgat in de biechtstoel’.(bladzijde 229)