met ‘O mens! Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Hij heeft die gedachte uitgewerkt in zijn korte geschrift ‘Over waarheid en leugen in buitenmorele zin’ uit 1873,geschreven als een kerstgeschenk voor Cosima Wagner. Wat gebeurt er wanneer we iets waarnemen en dat met een woord aanduiden? heeft hij zich daarin afgevraagd. We zien iets individueels,maar in ons spreken en denken brengen we dat ding onder in een categorie en maken het daarmee abstract. Ik noem een boek een boek en stel het daarmee gelijk aan alle andere boeken. Ik laat dan bijvoorbeeld ongenoemd dat het zwaar is,op grond waarvan ik het ook een ‘last’ zou kunnen noemen – zoals ik straks wel zal ondervinden wanneer ik het mee terug naar huis moet zeulen. Elk spreken is dus een reductie van de werkelijkheid en met die reductie (dus niet de werkelijkheid zelf)gaat het denken vervolgens aan de slag. In plaats van de bonte verzameling individuele en voortdurend veranderende dingen te zien,scheppen wij ons een geschematiseerde wereld waarin we allerlei heterogene dingen aan elkaar gelijkstellen en tegelijk veronderstellen dat zij een vast en identificeerbaar ‘wezen’ zouden bezitten. Op grond van die vervorming van de werkelijkheid spreken wij dan over ‘waarheid’:we pretenderen dat we de wereld tot uitdrukking brengen zoals zij werkelijk zou zijn. Dat is volgens Nietzsche een grote leugen,maar het is wel een nuttige leugen.'(bladzijde 191-192)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Adembeklemmend doodsbericht./Herinneringen:aan haar gebeente/gestreken relikwieën van ritme./Onhandig kus ik haar voorhoofd,/schik veldbloemen in de vaas die/ik haar meebracht uit Venetië./De tijd weent bloed;/hoe moet ik daar door?/De inkt wil niet vloeien./Kan ik die wonde ooit dichten?///Nu ik in het zadel van mijn/gedicht stijg,valt zij uit-/geput neer. Openlegging./Haar gelaat verglijdt lichtzijdig/in de rimpels van het geheugen:/uitdeinende zonnekringen waar-/in zij mij blijft bekendmaken./Er bestaan geen woorden om/haar tekort onder te dekken. Ik zal/mij uitsloven om niet te vergeten.'(bladzijde 133) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit debundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ”en de oude ekstatische heiligen van de meinacht”.(bladzijde 229)