met ‘O mens!Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Juist deze figuur heeft het geleerd te kunnen ondergaan,wanneer het leven dat zo wenst – zoals het leven zelf een afwisseling is van op- en ondergang. De ‘Übermensch’ is dan ook allesbehalve een egoïst die zichzelf vooropstelt. Hij beoefent bij uitstek de deugd van de groothartigheid,die zich uit in het vermogen tot oprechte bewondering en vriendschap,die zelfs bereid is voor die vriendschap ten onder te gaan. Hij hecht aan zijn eer en is bereid voor die eer te sterven. In grote lijnen lijkt Nietzsches ‘Übermensch’ een herenmoraal aan te hangen,zoals die wellicht nog het best is terug te vinden in de erecode van de middeleeuwse ridderstand,al wijst hij zelf liever op de ‘condottieri’ uit de Italiaanse Renaissance. Deze figuren waren niet op zelfbehoud ui,maar wilden zich geven in een krachtmeting die eerder gericht was op economie van verspilling dan van behoud. De ridderstand verspilde zichzelf en het eigen fortuin met graagte. Juist die verspilling vormde de uitdrukking van de eigen grootheid en kracht,waartegenover de spaarzaamheid van de opkomende burgerstand stond voor een miserabel leven,voor kleinhartigheid en zwakte. Het is in dat verband dat de Franse Nietzsche-volgeling Georges Bataille halverwege de twintigste eeuw ‘Wille zur Macht’ zal interpreteren als een ‘volonté de chance’,een wil die zichzelf overgeeft aan het hazardspel van de werkelijkheid en daarin zonder voorbehoud wil deelnemen.'(bladzijde 198-199) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij gezellin’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Zonnepaarden buiten adem:/wij toekomstige ouders halen/een frisse neus in het aprk./De herfstspanning is te snijden./Ik draag hoogzwanger haar/kind onder het vaderhart./Klokken van een nabije godin/roeren met vrouw en macht/snuifjes heiligheid in de heidens/ruiende lucht. Lieve genade.///Wij rennen naar de speeltuin./Leven klautert roekeloos in het/klimrek van de tijd:kinderspel./Gillend proberen wij de glijbaan/en de molen,zitten op de wip en/midden in een zandbak vol vormpjes/en schepjes van verleden en toekomst./’Ik wil een dochter die op jou lijkt,’/roep ik retorisch. In het groen kijkt/een parkwachter werkeloos toe.’ (bladzijde 144) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘de bruid brengt kinderen thuis’.(bladzijde 229)