met ‘O mens! Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ”Ach,het wordt nog stiller,en nog eens zwelt mijn hart:het schrikt van een nieuwe waarheid,het kan ook niet spreken,het spot zelf mee wanneer de mond iets uitroept in deze schoonheid,het geniet zelf van zijn zoete boosaardigheid van het zwijgen. O zee! O avond! Jullie zijn onaangename leermeesters! Jullie leren de mens op te houden mens te zijn! Moet hij zich aan jullie overgeven!Moet hij worden zoals jullie nu zijn,bleek,glanzend,stom,ontzaglijk,rustend boven zichzelf? Boven zichzelf verheven?’ Het was in die jaren waarschijnlijk De Engelse componist Frederick Delius die in zijn muziek de geest van Nietzsches werk het meest nabij kwam. Om te beginnen omdat ook hij zich heel uitdrukkelijk afwendde van het christendom en daartegenover een heidendom omhelsde dat geënt was op een indringende beaming van déze aarde en dít leven. En net als Nietzsche (en Lou Salomé)greep hij daarbij terug op religieuze genres die door hem radicaal werden herschreven in een tegengestelde toonaard. In 1904-1905 schreef hij een mis die hij provocerend ‘A Mass of Live’ noemde,om het nietzscheaans vitalisme te onderstrepen dat hij zich lijnrecht tegenover de oriëntatie op een andere wereld opstelde. De tekst ervan was geheel opgebouwd uit fragmenten uit de Zarathustra. Nietzsches vitaal optimisme klonk overtuigend door in Delius’ compositie,anders dan bij Mahler die eveneens gebruikmaakte van Zarathustra-poëzie.'(bladzijde 202-203) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij dochter’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Ouders blaken zelfgenoegzaam./Ik voel me onwel,schoorvoetend/te midden van roezemoezende moeders/en opa’s in felle joggingpakken./De schoolpoort zwaait open:/alle kleuters zijn zo blij./Haar fuchsia jas,daar is zij./Ik draag haar boekentas./Onderweg lopen gazellen/van lentelicht met ons mee.///Haar ritme spant mij uit./Priemkruid. Zonnige erfvlek/op het netvlies van de dood./Zij springt vanzelf in het oog,/mijn trots zwelt zienderogen./’Ik kan al bijna rekenen/en mooie poppetjes tekenen.’/’Lieve deugd,’ zeg ik gelijk/de giraf van Dikkertje Dap,/’meisje,meisje,ik sta paf.”(bladzijde 150) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘kinderen der roomse schoot’.(bladzijde 230)