met ‘O mens! Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Volgens zijn secretaris was Delius ‘al als jongeman in zijn hart een heiden…Toen hij eens op een regenachtige dag rondsnuffelde in de bibliotheek van een Noorse vriend bij wie hij logeerde en een boek pakte met de titel ‘Also sprach Zarathustra’ van een zekere Friedrich Nietzsche,was hij daar rijp voor. Dat boek,zo vertelde hij me,legde hij niet meer weg totdat hij het van kaft tot kaft verslonden had. Het was precies het boek waarnaar hij al die tijd op zoek was geweest…’ Die ervaring moeten vele kunstenaars rond de eeuwwisseling hebben gedeeld. Delius zou later nogmaals een quasi-religieus muziekstuk op teksten van Nietzsche componeren:het ‘Requiem’ dat hij schreef in de jaren tussen 1913 en 1916,’ter herinnering aan alle jonge Kunstenaars die in de oorlog zijn gevallen’. Veelzeggend sprak hij soms over dit werk als zijn ‘Pagan Requiem’. Vandaag de dag vinden we dat heidense levensgevoel soms in de popmuziek terug. Misschien wel het zichtbaarst is Nietzsches invloed in de literatuur,waar de ‘Übermensch’ de gestalte aanneemt van de eenzame held die onverschrokken het leven in het gezicht ziet,ook al weet hij dat dit hem zal vernietigen,zoals Lou Salomé heeft gedicht. De hoofdfiguur uit de roman ‘Le grand Meaulnes’ van Alain-Fournier uit 1913 is daarvan wellicht het duidelijkste voorbeeld. Romain Rolland schreef tegen het einde van zijn leven:’We waren talrijk,de jongeren die de nietzscheaanse atmosfeer ademden nog voordat we wisten dat Nietzsche bestond.”(bladzijde 203-204)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij dochter’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Een dag als een ongeschoeide/claris:franciscaans licht. O/zalvende ascese van de zon. Wij/lopen hand in hand langs fresco’s/van Giotto:kleuren die Gods/geweten oneindig openscheuren./Zweten heiligen ook,papa?/Krijg ik straks een ijsje?/Natuurlijk,zij is mijn ogenblik./Ik ontsteek haar,ga uit///haar vlammen op. Wij worden/elkaars herinnering. Karmo-/zijn. Het wonder bij de bron./Zij klimt op mijn zwijgen,/en preekt voor de vogels./Hoe sopraanschoon rimpelt/haar gebed de heuvel van mijn/sterven:mondelinge kringen/uit zon deinend. De lichtmythe/voortverteld in een gedicht.'(bladzijde 151) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘kromgefluisterd door gereformeerde dood’.(bladzijde 230)