met ‘De mens een kunstenaar'(Schiller) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ” Lofdicht aan de vreugde///O vrienden,niet deze klanken!/Maar laat ons aangenamere aanheffen,/en vreugdevollere.///Vreugde,schitterende godenvonk,/dochter uit Elysium!/Dronken van vuur betreden wij,/hemelse,jouw heiligdom!/Jouw tover bindt weer samen/wat gewoonte heeft verdeeld,/Alle mensen worden broeders/waar jouw zachte vleugel slaat.///(…)///Miljoenen,laat je je omhelzen!/Deze kus van heel de wereld!/Broeders! Boven ’t hemelgewelf/moet een lieve vader wonen./Knielen jullie neer,miljoenen?/Voorvoel je al de schepper,wereld?/Zoek hem boven ’t hemelgewelf!/Boven de sterren moet hij wonen.’ Esthetische opvoeding Ook Schiller probeert dus,zoals veel denkers van zijn generatie,voort te denken op Kant. Voor de romanticus die hij is,is het veelbetekenend dat hij daarbij meer aandacht heeft voor Kants idee van het sublieme dan voor het schonen,het klassieke onderwerp van de esthetica. Schillers kleine geschriftje ‘Über das Erhabene'(Over het sublieme) uit 1793 sluit aan bij wat we de kunsthistoricus Rosenblum al naar voren zagen halen:het overweldigende in de natuur wordt het ‘milieu’ waarin de mens de oneindigheid waarin hij zich geplaatst ziet ervaart. Die oneindigheid gaat zijn rede te buiten en schokt hem tot in het diepst van zijn wezen. Ze slingert de mens weg uit het beperkte blikveld van zijn alledaags bestaan en opent hem de ogen voor de ware grootheid van het universum waarvan hij deel uitmaakt.’ (bladzijde 166-167) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Scheurlinnen’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘De zee gebaart van/niets. Uit haar breedte/blijft verte komen.///Grenzeloos rond/draait verlangen/onze leugens. Zon///licht tijd op,terwijl/wij erbij zijn. Zij/hervalt in mij.'(bladzijde 180) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘beulen’. ‘7/zijn zij het die in je gangen de walmende/zakken as optasten voor ons allen/je stem beschijnt onze slapende ogen/met zwellende vlekken onder hun glorie/en gaat soms daarom onze smaak/doodsmal en traag door ons dagelijks brood/// hun scheermes/bladzijden lang door je lippen/ de waarheid/levenslang te veel voor ons woord'(bladzijde 239)