met ‘De mens een kunstenaar’ (Schiller) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Omdat de vormdrift de mens zou terugbrengen tot een onveranderlijke identiteit:hij zal dan nooit iets anders zijn dan zichzelf,dat wil zeggen nooit ŽietsŽ kunnen zijn. Daarentegen verliest hij zich als louter materie (stofdrift) in iets wat zijn ‘ik’ wezensvreemd is:hij zal dan nooit zichzelf kunnen zijn. In zijn vormdrift is de mens actief,in zijn stofdrift passief. In de eerste vormt hij zichzelf en zijn wereld;in de tweede ontvangt hij de realiteit die hem meer maakt dan een louter ideëel wezen. In de speeldrift komen beide samen. Waarom in het spel? Omdat het spel enerzijds de belichaming is van de drift tot vorm,die is vastgelegd in de regels van het spel. Maar aan de andere kant is het spel een materiële activiteit. Het bestaat niet in de rust van de volstrekte ideële identiteit (of vorm),maar in een voortdurende verandering. Die verandering is echter onderworpen aan de regels van het spel. Ze is dus niet zonder meer het teugelloze verloop van de natuur. Integendeel:in het spel komen vrijheid (als gebonden aan regels) en natuur (materie) op ideale wijze samen. Schiller treedt daarbij wederom in de voetsporen van Kant,die in het kunstwerk – het geprivilegieerde object en resultaat van deze speldrift – de vereniging tussen vrijheid en materie zag. Het kunstwerk is immers enerzijds aan elke materiële noodzaak ontheven,maar beantwoordt tegelijk aan een andere noodzaak:die van de wet (in dit geval die van vorm en proportie).(bladzijde 170) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Toscaanse fresco’s’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘San Gimignano///Middeleeuwen ochtend-/glorend op een heuvel./Torens boren zon aan.///Op de Piazza della Cisterna/vang ik uit de waterput/voorvaderlijke echo’s op.///Steengruis in de stem-/banden van de morgen:/in het licht trilt tijd na.'(bladzijde 185) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel Ž’Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘gewonde aarde,water & lucht’. ‘2./met het beginsel der danskunst/van zonder afgunst als zingen wandelen luchtig/zal zien de ziener///en spreekt niet zo de ziener:/mompelend en stampend op een holle weg/of met gefluister penselend de hijgende huid?///ja omdat ik leeg ben en gewassen en denk/als een mes aan kruiden of druiventros/worden mijn ogen aandachtig een mond/die helder noemt wat donker opkomt///en een naam is een uitzicht ademend/als glimlach op de vele spiegels der verbeelding/en een woord is een poort gebouwd op geheime gebaren/gedaan in het gesloten seizoen der dromen'(bladzijde 240)