met ‘Geschiedenis en de woestheid van de wereld'(Hegel,Schopenhauer)van Ger groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Er is nog slechts chaos en woestenij waarin de postromantische mens voortaan zal moeten zien te overleven:dat is de opdracht die de negentiende eeuw zal meekrijgen,en waarop Nietzsche een antwoord zal trachten te formuleren. Schopenhauers wereldvisie is vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw langzaam maar diep het Europese bewustzijn in gezonken. Tegenover het christelijke vertrouwen in een uiteindelijke harmonie van de werkelijkheid en de mogelijkheid van een hemelse verlossing roept deze visie opnieuw de echo’s op van een oud heidendom dat met zijn polytheïsme juist de fundamentele verdeeldheid van de wereld onderstreept – een heidendom dat nog niet durft te hopen op een bevrijding in een paradijs waarin,ver boven de wereld uit,eeuwige zaligheid wacht. Een van de meest controversiële uitingen van dit nieuwe,aardse heidendom is het ballet ‘Le sacre du printemps’ dat in 1913 in Parijs in première gaat,met muziek van Igor Strawinsky. Het wordt een schandaal. Het geweld van de muziek is ongehoord (en niet alleen vanwege het volume ervan)en het ballet brengt een onverholen hulde aan een rauwe,heidense rite waarin een jonge maagd geofferd wordt aan de aarde.'(bladzijde 161-162) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’:titel ‘Ontveinzing’. ‘Doodssluimer. mateloos smelt/mijn aardige blik op de wijdte/tussen duisternissen in hangende/tuinen van tijd,als eeuwen voor/de morgen:beeldenstroom worden/waarin fractalen van herinneringen/reikhalzend naar toekomst groeien:/een eigenaardigste samenloop van/globaal licht,in actualiteit opgelost,/een ondraaglijk plaatsvinden van wie/ik was,ben en zal zijn,een sperman-/ent met ruimte aangelengd ver-/langen,de lichtmythe voortverteld.'(bladzijde 205)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘poppen’. ‘uit nevenvertrekken waait/jonge wolken wangen bloesem/licht over naar troonzaals gouden hart///wee als zij gelijk bijzit We/meevoert eerzucht en een zoon/weldra ontluikt ook noodlot om nieuwe prins///’houten toverpoppenvolk wroet onder vloeren’/zegt Kiang Tschoen zieke keizer Woe/beambten eunuchen verdenken 10000 ‘lastige’ families///na groot bloedbad in hoofdstad/nog wil Woe niet genezen/eunuch So Wen wijst naar keizerinnevertrek///’ook zij ook zoon Koe koesteren/keizerlijke ziekten zaaiende poppen’/in doodsnood Woe laat beiden doden///maar ook Kiang Tscoen So Wen vreselijke poppen van vlees/en alle beambten en eunuchen worden omgebracht/zo beweent Woe We zijn wolken wangen bloesem'(bladzijde 285).