met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Net zomin als zijn kennis is de mens zelf zonder schaduwkanten en de reikwijdte daarvan kan hij nog maar nauwelijks overzien. In de loop van de negentiende eeuw overbrugt hij een enorme afstand:van de zelfverheerlijking van zijn eigen ratio en de opwindende beloften daarvan naar het freudiaanse inzicht,aan het eind van de negentiende eeuw,dat het bewustzijn op geen enkele manier zichzelf meester is en doorlopend wordt bedreigd door het irrationele onbehagen dat daarin op de bodem rust. Vrijwel op hetzelfde moment dat Mary Shelley in een villa aan het Meer van Genève aan haar toekomstroman werkte,schreef in Duitsland E.T.A. Hoffmann – die als componist was mislukt en zich op het schrijven was gaan toeleggen – zijn verhaal ‘Der Sandmann’,waarin hij nog nadrukkelijker voortborduurde op de gedachtewereld van Lamettrie en de zeventiende-eeuwse mode van de mechanische dieren. Het tamelijk ingewikkelde verhaal vertelt over de sinistere advocaat Coppelius die zegt ‘ogen’ te verkopen. Aan wie? Aan klokkenmaker Spalanzani,een late reïncarnatie van Vaucanson,die de ogen gebruikt blijkt te hebben om een pop te maken die zo levensecht is dat de student Nathanael daar zelfs verliefd op wordt. Wel komen ‘haar ogen hem merkwaardig star en doods voor’,zo vertelt Hoffmann. En ook haar conversatie is nogal mager.'(bladzijde 65-66)Wordt vervolgd. Nu weer verder voor de ‘Hommage’ het gedicht ‘Ik vlieg door de dertiende eeuw’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘Demonen hakken haar aan stukken (Zerstückelung een feit),/maar engelen herstellen haar lijf./Door duivels belaagd,met derrie besmeurd,/tijdens de passie met bloedende wonden geslagen/dient zij de liefde,de waanzin en God./Verjaagd uit het klooster keert zij/als boerendochter terug./De oude hoeve in razende drift opgelapt:/turf gestapeld,vuur gestookt,brood op een plaat/boven lispelende vlammen gebakken./Ze gaat met de beesten op stok,plant rogge,melkt/geiten & schrobt de plavuizen om het fornuis,/drijft dikwijls als luchtgeest/in vogelvlucht boven het land,/en wordt – godlof – door vrome monniken bezocht.'(bladzijde 14-15) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ’20/hier kunnen nestblijvers en nestvlieders/om hun eigen lach lijden om hun eigen pijn lachen/hier deelt de onbemande zwendelaar leeg leeg/tot op zijn wereldwijze huid paradoxen uit/van transformatie en van rust/hier wensen de vrijbuiters en preutsen gelijkelijk/hun meest interne sweetheart met genietende tranen/te verdienen en al die delikate tronies opgetuigd met/immortellen/vertellen alleen hier wat werkelijk en wat waar is?'(bladzijde 464)