met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Dat is de mechanische werkelijkheid die beantwoordt aan de wetten van de causaliteit,waar Lamettrie en de materialisten van de achttiende eeuw van uitgingen. Maar anders dan de materialistische traditie wil,ziet Kant in het causaliteitsprincipe geen reden om de menselijke vrijheid te ontkennen. Wel ziet hij in dat de universele wet van de causaliteit enerzijds en de wet van de vrijheid (dat wil zeggen de moraal)anderzijds met elkaar op gespannen voet staan. Natuurwetenschappelijk moeten we zeggen:’Alle gebeurtenissen zijn mechanisch-causaal veroorzaakt’,zo stelt hij vast. Maar op grond van onze zelfervaring kunnen we ook het omgekeerde beweren:’Niet alle gebeurtenissen zijn causaal veroorzaakt’ – bijvoorbeeld niet die handelingen die ik uit vrije wil verricht. Die contradictie lost Kant niet op door het tweede te herleiden tot het eerste,maar door uitgaande van beide beweringen het fenomeen ‘mens’ te onderzoeken en zo na te gaan hoe het mogelijk is dat ze allebei – ondanks hun contradictie – toch waar kunnen zijn. Zijn antwoord zal zijn:deze ‘antinomie van de rede'(de ogenschijnlijke onverzoenlijkheid waarmee deze twee beweringen elkaar lijken uit te sluiten)vormt geen echte tegenspraak,omdat de beweringen betrekking hebben op verschillende wijzen van kennen of ervaren van de werkelijkheid.'(bladzijde 71-72) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘O de aarde’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘4///Wanhoop ontkracht,neergang bezworen/nu het plooidal van haar lichaam mij ontsluit./Het bloed vlamt aan,gemis gloeit na,/wat hunkering was dooft uit.///Dat zij mij tot zich neemt/en ik,verzworvene,in haar verloren ga -‘(bladzijde 22) De reeks is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘vrijheid’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘want wat vriend is vrijheid bij jou en mij/die soms zelfs wonen in musea bij een/belachelijk onderonsje met onszelf?/is vrijheid iets aan te geven/van wat alledaagse goden vergaten over een afgrond heen/aan zo’n godvergeten zak als wij zelf zijn/maar die zichzelf niet op kan blazen tot de gewenste grootte?///een gebroken stem meer lucht/een gebroken oog meer licht///zijn onze vrijheden verboden spelen/die men zelf nog meemaakt voor later de echte dingen/als steeds om zeep gebrachte gasten? zeker/maar nooit weg te slaan van de tafels/deze zuiplappen zatladder vreetzakken gladdekkers/ginnegappers minsvillertjes pezers diedelbakkers/poffertjesboksers moutneuzen wonderwippers masselmegeiners/lapswansen oosterijkerpleiters altijd gekscherend/(’t eerwaardige ontbaardend)aan de tafel der grote gidsen/die voorzitten vele kleine halftevreden afzeggers'(bladzijde 473) Dit was het gedicht ‘vrijheid’ voor karel appel ‘