met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Ze vraagt niet langer:’Hoe zit de werkelijkheid in elkaar?’,maar:’Hoe zit de mens in elkaar,opdat er voor hem een ‘werkelijkheid’ kan bestaan?’ Het onderwerp van de metafysica is voor Kant dus niet allereerst de realiteit op zich,maar het ‘ik’. Dat blijkt al uit de eerste vraag die Kant stelt:’Wat kan ik weten?’ – en die hij de grondvraag van de metafysica noemt. Metafysica is,met andere woorden,kenkritiek en kritiek van de rede geworden. Voortaan bepaalt jet ‘ik’ hoe en wat de wereld is. Daarbij moeten we het woord ‘kritiek’ niet opvatten als iets negatiefs,maar in de oorspronkelijke betekenis van het woord:’grondig (kritisch)onderzoek’. Op die manier heeft Kant het onderzoek naar het eerste van zijn drie vragen dan ook aangeduid. Hij publiceert zijn grondleggende werk daarover onder de titel ‘Kritik der reinen(theoretischen)Vernunft (1781). ‘Wat kan ik weten?’ en misschien nog wel meer:’Wat kan ik niet weten?’ is Kants fundamentele kenkritische vraag. En,zo kunnen we daaraan toevoegen,Kant tracht ook de grenzen aan te geven tussen datgene wat we kunnen achterhalen via de rede en de zintuigen,en datgene waarvan we langs andere wegen een notie kunnen hebben. Dat onderscheid zal in belangrijke mate de oplossing vormen van de ogenschijnlijke tegenspraak tussen de alom heersende causale noodzakelijkheid van de natuur en de vrijheid van de menselijke wil.'(bladzijde 73-74) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘7////De vogelgod lacht ons al uit./Is de wereld de aarde te machtig?/Is de mens haar nog waard?/Laat de planeet maar sterven,/schuif de wereld aan de kant./ Onthecht!zei de Oude Specht/die zijn snavel in een houten wand/onder een dakgoot dreef./ Dat hakt erin,deze kever/smaakt niet slecht,hij moest/wel dood opdat ik leef;/mijn revier wordt elke dag vergroot.'(bladzijde 25)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘jazz and poetry’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ’toch zijn er nog steden die ons heelhuids opnemen/als een moeder met vele vele kinderen/die steeds meer mogen kinderen die alles inslikken/wat wordt uitgedacht en dat dan uitspuwen in de randstad/maar toch nog monden vol hebben van het maagdelijk plein/waarin wereldhandel en wereldmacht uitmonden'(bladzijde 475) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.