een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘de gelderse slingerbeek is op vakantie bij de zwitserse bergbeek./hoogteverschijnselen duizelen het water met zijn wevende slib,/de eerste nacht ruist hij slecht,maar in de orgen al/mengt hij zich met het gletscherwater en begint/iets te herkennen van stroom en val./dan is het gauw gedaan met vakantievieren en werkt hij mee op volle/kracht./jij bent met mij versmolten zegt de zwitserse,/al kom je niet uit ijs en sneeuw./is het verwijt dat in haar stem klinkt of is het een vreemde trilling/die haar liefde aangeeft voor dit zanderig fris water/onder schaduwen van eiken beuken linden acacia’s/gevormd tot wat hij is,/gelderse boerenjongen,vol gezicht en platte sproeten,/een verlegen lach en slim en aardig,jongensachtig,slungel,/die nu door mij heen loopt en me zo bevalt,zegt zij,hem voelend/in haar bruisen bed/en hij/hij laat zich dragen,draagt zelf,omspoelt haar en/klaterend gaan zij,meer dan verliefd,op zoek naar/rotsen,voeten,stenen en dan vereend ter zee.'(bladzijde 180) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Leve de hommage; brul admiratie.