een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘antwoordde me niet,keek me aan,waarbij de ogen/opzwollen en groter dan haar borsten werden./tepels keken me aan,gekloofd door lief en leed/en vrucht,paarsbruine vlekken uit de tuin van/eden vertelden me hun smachtend gevend leven./daar ben ik bij gaan staan en vroeg niet meer/de ogen,keek hen aan waar in de meren vloten/werden toegerust,schepen zeilden,boten roeiden af/en aan,maar in het stille stuk achter de bocht/voorbij de kleine eilanden en in de kom van schaduw/rijke baaien zwom zij alleen en naakt met huid van/liefde,roepend naar haar prinsen.'(bladzijde 182) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.