Het paard wordt altijd een oorgetuige want kan niet meer zo ver kijken; ze hebben de vleugels afgeplakt, zijn rusteloosheid verbannen. Onder de schoenen van de ruiter zitten horloges of insecten. Hij neemt intrek in een paard en kan de natuur nakijken met een rode pen. Hij kent de dienstregeling van de wolken van buiten; in een zwerm spreeuwen leest hij ’t noodlot af. Het verhaal tussen bevel, pijl en paard is nog steeds niet ingevuld. Hij is ooggetuige.