Weer verder met het essay ‘Een wak in het spreken’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Het gaat dan niet om een banaal writer’s block, maar om een pijnlijke onmogelijkheid, waaraan de literatuur zichzelf, in haar diepste wezen, lijkt te stoten. In haar drang om alles te zeggen, moet de literatuur wel geregeld tegen deze onzichtbare grens van haar eigen mogelijkheden lopen. Men zou dit haar immanente tragiek kunnen noemen.
Sommige dichters in onze eigen literatuur hebben in de jaren zestig en zeventig die stilte, die ze weerspiegeld zagen in het witte blad, zelfs als literair motief uitgespeeld. Veel meer dan een voorbijwaaiende mode leek dat niet te zijn, maar het herinnerde wel aan die oude wonde in het hart van de literatuur: dat ze nooit definitief gezegd lijkt te krijgen wat ze over de wereld wil zeggen.
Bij een aantal dichters uit de negentiende eeuw heeft dit dreigende zwijgen een traumatische, tragische rol gespeeld: het heeft hun het spreken nagenoeg onmogelijk gemaakt of hen op de rand van de waanzin gebracht. Juist die dreigende oneerbaarheid zegt veel over de verhouding van taal en samenleving in de literatuur van die eeuw waarin het modernisme vorm kreeg. Misschien heeft die tweede woordeloosheid, die vooral opdook in de Romantiek en de vroege moderniteit, zelfs een ideologische, haast politieke betekenis gehad. Maar is het niet onzinnig deze twee vormen van woordeloosheid gescheiden te willen houden? Is het wel mogelijk van een zwijgen te spreken dat door het gebruik van woorden is ontstaan, zonder daarbij het zwijgen te betrekken dat er al was voor het spreken begon?’ (Bladzijde 14) Dit is fragment 3. Wordt vervolgd.