Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Zo is Philip Sidneys grote epische poëem Arcadia, waarvoor veel uit het werk van de antieke Heliodorus zowel als uit de natuurbezingingen van Petrarca model stond, een verhaal waarin landschappelijke bekoorlijkheid intrinsiek verweven wordt met de verleidingskunst van de troubadourstraditie zoals die vorm had gekregen in ‘Le roman de la Rose’, maar tegen de woelige achtergrond van de zestiende eeuw.
Het Arcadia krijgt echter steeds meer, onder invloed van de romantische topologie, te maken met stormen, overweldigende golven, windvlagen, steile berghellingen, rotsen en afgronden – de tijd van Wordsworth, Lamartine en Holderlin breekt aan, waarin het arcadische gegeven afgelost wordt door het overweldigende. In hun zucht naar het evoceren van het verhevene, het kantiaans Erhabene, het sublieme effect in de natuurtopos, laten deze dichters uiteindelijk de duivel zelf binnen in het paradijs. Bij Wordsworth is die duivel soms extern – het in de verte walmende en smokende Londen van de vroege industrie, bij Lamartine is de natuur een uit zijn voegen barstende metafoor voor het steeds verderaf rakende landschap van de achttiende – eeuwse adellijke domeinen, en bij Holderlin raakt het Duitse landschap bedolven onder de Grieks-tragische reminiscenties, waardoor het een landschap wordt waarin de mens eigenlijk altijd te laat komt, te laat voor de antieke goden die het landschap vorm hebben gegeven. Overal wordt de imaginaire plek bestookt door haar groeiende exterioriteit. De locus amoenus wordt de plek waar men beseft een uitgeslotene te zijn.’ (Bladzijde 128-129) Dit is fragment 17. Wordt vervolgd.