Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘De ‘heilige nuchterheid’ was overigens een topos tijdens de romantiek. Goethe spreekt erover in zijn ‘Westostlicher Divan’, en ook Schelling noemt ze. De radicale tweedeling in dit gedicht is van een kracht die ongeëvenaard is: de verdrijving uit het paradijs wordt bewerkstelligd door de fatale werking van de tijd. Vandaar dat Heidegger, de filosoof van de tijd en het zijn, kon zeggen: Holderlins boodschap is te verstrekkend voor de moderniteit om ze in handen van gespecialiseerde exegeten te laten, met andere woorden: zij bevat de nieuwe existentiële filosofie, en die is geen kwestie van een literair effect, het gaat om dingen die rechtstreeks en fundamenteel het menselijk bestaan betreffen. Deze tragische omslag gaat een hele beschaving aan, omdat ze juist de fataliteit van de menselijke tijdsbeleving thematiseert: geworpen te zijn in een leven dat uit-staat in de tijd, maar waar de mens tegelijk buiten staat. Inferno en Arcadia zijn in Holderlins gedicht dan ook een ontelbaar antagonisme geworden. Holderlin beseft dat de schijn van de uiterlijke dingen, en in de eerste plaats de manier waarop de mooie Duitse natuur voor zijn geestesoog verschijnt, ontwrichtend is, en dat daarom elke vorm van natuurpoezie op fatale wijze een vorm van filosofie over het menselijk bewustzijn moet worden. Hegel, met wie hij in zijn jeugd school had gelopen in Tubingen, had ooit geschreven dat ‘de romantische vorm reeds op de definitieve overwinning van de kunst door de filosofie vooruitloopt, omdat het volledige begrijpen van de Idee in de plaats treedt van de fysieke schijn’. Literatuur liet zich in met het bezingen van de fysieke schijn, verviel met andere woorden tot banaliteit, terwijl de filosofie zich louter op de abstractie kon richten en daarmee ontstijgen aan de banaliteit.’ (Bladzijde 133-134) Dit is fragment 21. Wordt vervolgd.