Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Deze heraclitische eigenschap van de literatuur, waardoor ze het pantha rhei, het eeuwig stromende leven tot haar belangrijkste thema maakt, moet haar in staat stellen zich te handhaven in een wereld die voor haar geen wereldstichtende plek meer lijkt te hebben. Ze stroomt zonder reden en zonder bedding en ze is niet te stoppen, ook al blijkt ze haar centrale plek in het leven van veel hedendaagse mensen verloren te hebben.
Holderlins vertaling van de Griekse geest in een laat-Europese context blijkt voor Badiou de enige manier om trouw te blijven aan een locus die verloren is gegaan:’Daarom ook is Holderlin op soevereine wijze trouw aan Sophocles zonder zich te onderwerpen aan de wet van de letterlijkheid’. Holderlins notie van de ‘vrije vertaling’ is met andere woorden de ideale houding geworden voor een plekloze literatuur die het eeuwig vlietende van de actualiteit wil beschrijven. Daarom vormt de literatuur volgens Badiou ‘de verkenning van een risico, een exces van het poëticale procédé’. Het is in haar eeuwig exces dat de literatuur zichzelf kan blijven: door onophoudelijk de plek te verlaten waarop ze zich thuis had willen wanen, door zichzelf verder te zetten voorbij elk denkbaar einde van haar spreken. Haar eeuwig sterven is dus niets anders dan haar eeuwig blijven leven omdat ze ook na haar dood haar mond niet kan houden. Vitaler noodlot is amper denkbaar. Het is de vitaliteit die de locus amoenus telkens weer moet stichten vanuit het besef van haar verlorenheid – waardoor ze in stand wordt gehouden, niet als plek van de sofist, maar als die van de banneling, die de polis de waarheid moet aanzeggen. Door de ideale staat de wacht aan te zeggen, is de schrijver nog steeds de buikspreker van de filosofie, die met hem strijdt om de betekenis van een verloren arcadisch bewustzijn van heelheid en thuiszijn in het denken en spreken.’ (Bladzijde 138-139) Dit is fragment 26. Wordt vervolgd.