Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Dat lijkt enigszins op wat de Vlaamse dichter Herman de Coninck ooit treffend typeerde als de troost van pessimisme. Ik citeer hem even:’Toen ik ooit lesgaf, poëzie, aan jongens die daar helemaal niet om gevraagd hadden, was de eerste vraag: moeten we dat kennen voor het examen? Nee, voor het leven, zei ik. En de tweede vraag was: waartoe dient dat dan? Ik vond dat een erg domme vraag, en probeerde kwaadaardig te onthouden wie ze had gesteld. Poëzie dient namelijk nergens toe, en dat is op zich al een verdienste. Deze wereld wordt verpest door zijn utilitarisme, als iets niet meteen winstgevend is, deugt het niet. Dus leve het nutteloze. Waartoe dient een wandeling door het bos? Hoeveel is dat waard? Wat mag zo’n bos kosten? Hoeveel kost stilte?’
Het opvallendste aan dit citaat is wel dat De Coninck, een dichter die bekendstond om de ironische toon van zijn neorealistische gedichten, nu juist de arcadische elementen van Ernst Robert Curtius’ locus amoenus mobiliseert om de hedendaagse poëzie volgens zijn eigen concept te definiëren: een bos, wat stilte. Geef ons nog een etherisch windvlaagje, een tussen het gebladerte waaiend nimfenjurkje, en het beeld is compleet. Maar let wel: vraag niet naar de prijs van het bos, als je de gebeurtenis niet mis wilt lopen, zo waarschuwt De Coninck ons. Ziedaar de boodschap van de eigentijdse literatuur in haar kwetsbare tegenstrijdigheid: laten we behouden wat geen plek meer heeft, en scherm de literatuur af van de nutsvraag, want anders loop je haar mis. Haar gebeuren is juist haar manco, en dat is de hele ervaring. De locus amoenus is eeuwig omdat hij niet bestaat.’ (Bladzijde 139-140) Dit is fragment 27. Wordt vervolgd.