Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Leren traag te zijn. Ik wacht met het herlezen van de grote teksten – Holderlin – alsof ik langzaam op een berg toeloop. Een berg van een vrouw in een vlak, hedendaags landschap.
Iedereen die over Antigone schrijft, eigent zich haar toe. Ze inspireert blijkbaar tot inleving, die haar tijd altijd onrecht doet. Intuïtief weet ik wat ik wil – ik moet alleen de toonhoogte vinden. Er is voor ‘mijn’ Antigone niets meer te redden; het is voor alles te laat. Ze kan dan ook niet veel meer dan helder raaskallen. Ze kan alleen de rede – het verstand, maar ook het ‘vertoog’ – tonen in een catastrofale toestand, waar het inzicht alomvattend is, maar voor alles te laat (de uil van Hegel, het uur van de filosofen, de schemer van de rede als in een visioen).
Eigenlijk moet de fameuze copulatie van het dionysische en het apollinische waarover Nietzsche spreekt in het begin van ‘De geboorte van de tragedie’, reeds achter de rug zijn. Het verschrikkelijke leeft in de hors-champ, de fantasmen van smoezelig geweld die onmogelijk in de focus kunnen komen. Wat werkelijk gebeurd is, kan niet worden verbeeld. In die zin laat ik Antigone de hele ruimte in beslag nemen in een monoloog waarvan hele delen normaal gesproken aan het koor toevallen. Het personage, de herinnering en het koor zijn niet meer van elkaar te onderscheiden – catastrofe van een implosie van de taal (onze hedendaagse tragedie: we kunnen geen taalniveaus meer van elkaar onderscheiden in onze waan van totalitaire gelijkheid; laat Antigone daar nu maar aan kapotgaan…).
In welke zin zal Antigone als Gestalt (Hegels woord voor haar) nog een ‘sterke’ vrouw zijn?’ (Bladzijde 108) Dit is fragment 6. Wordt vervolgd.