Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘De mensenwereld, gedreven door besognes, sluit de weg af naar datgene wat de mens verlangt. Meer nog: het is het verlangen naar inzicht zelf waardoor de mens telkens zijn afspraak met de ongedachte waarheid misloopt. Er is een blinde nodig om dit uit te leggen.
Wat heeft Teiresias in de mensen om hem heen gezien? De grijze, vage gestalten waar Stevie Wonder naar verlangt? Hij, Teiresias, bij wie geen voorgeprogrammeerde chip werd ingeplant? Hij, die blind werd gemaakt door een woeste Hera, die hem kwalijk nam dat hij Zeus gelijk had gegeven toen die beweerde dat vrouwen grotere wellust voelen bij het bedrijven van de liefde dan mannen? Daarmee werd het drama van de blik voor eens en altijd geërotiseerd; want Hera suggereert dat Teiresias een beetje te goed heeft opgelet bij het vrijen.
Teiresias, deze gestrafte minnaar, deze voyeur in het huis van de liefde, kan door zijn positie echter wel met zijn ogen dicht voorspellen welk lot er boven het hoofd van de mensen hangt. Hij heeft veel geleerd en is diep ironisch, en toch betrokken, want hij blijft waarschuwen ondanks zijn wrede straf (dat is zijn diepste ironie: dat hij ondanks alles betrokken blijft). Welk een afgrondelijk verband openbaart zich daar tussen de vrouwelijke seksualiteit, de helderziendheid en het lot: cesuur te zijn in de tragedie van het mannelijke leven. Geen blik die de mannen daarvoor redden kan; ze zijn gedoemd elk op zich weer alles van voren af aan te beginnen, want waarschuwen helpt hen niet. Ze weten altijd alles als het te laat is (Kreon verliest zijn Eurydice en zijn zoon, en begrijpt dan pas dat de blinde een ‘ziener’ is). Deze dialectiek van blindheid en zien tekent opnieuw zeer efficiënt de antiek-tragische opvatting van het bestaan. Het twintigste-eeuwse existentialisme van Sartre en Camus heeft in die zin niets zelf bedacht (het heeft alleen naar de moderniteit vertaald, ook een achtenswaardige opdracht).
Bauchau laat Antigone zeggen:’Ik zet het lot van mijn vader voort.’ ‘ (bladzijde 133-134) Dit is fragment 31. Wordt vervolgd.