Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Dit gespiegelde mechanisme, dat de kern van de doem van het huis van Labdakos behelst, lijkt op de tautologieën die Zizek beschrijft naar aanleiding van het Lacaniaanse ‘Reel’: men schept zelf het lot dat men vreest precies omdat men het wil ontlopen. De doem van deze gesloten cirkels, die eindigt met Antigone, begint niet bij Oedipus, maar bij Laios (Antigone wil haar broer redden en kiest daardoor haar eigen dood; zij sluit de infernale cirkel).
Zo is het met de personages in alle tragedies gesteld: omdat ze hun eigen leven willen leiden, iets dat helemaal van henzelf is en niet van de goden, lijken ze juist op de goden. Ze claimen immers autonomie, zelfbeschikking, het recht van de goden. Omdat ze op die manier ongewild de goden nabootsen door anders dan zij te willen zijn, gaan ze ten onder in de paradox die hun bestaan beheerst. Mimesis is dus de doem van de mens. ‘Ik wil een ruiter worden’ (Caspar Hauser). Autonomie en heteronomie in een gruwelijke eclips, net als bij Medea.
Wij blijven verbijsterd toekijken naar de schuldvraag bij Oedipus. Heeft deze man er immers niet alles aan gedaan om onschuldig te zijn? Het ogenblik waarop hij van de Pythia verneemt dat het zijn lot is zijn vader te doden en met zijn moeder te slapen, ontvlucht hij zijn vermeende ouders om het noodlot te ontkomen. Juist daardoor trapt hij in de valstrik van het lot: door weg te lopen loopt hij er linea recta heen. Waarom onderwerpt hij zichzelf dan aan zo’n verschrikkelijke zetfoltering? Waarom is er geen enkele mogelijkheid tot genade? Is de mens als opperste rechter over zichzelf dan altijd genadeloos? Het antwoord op deze vraag schuilt wellicht in het feit dat Oedipus zelf naar de schuldige vraagt, dat hij zelf het tribunaal is waarvoor hij wil verschijnen (zonder te beseffen dat hij zichzelf dagvaardt door naar de moordenaar van de koning te vragen).’ (Bladzijde 158-159) Dit is fragment 56. Wordt vervolgd.