Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Obsceen, alles obsceen. Maar obsceniteit in het heldere licht van de on-verschilligheid, de plek waar de mogelijkheid tot het verschil, de individualiteit is opgeheven. Zoals voor een vorige generatie de schaamte , de bestaansschuld het fundamentele gevoel voor het menselijke leven werd, zo wordt het in mijn hoofd steeds meer de obsceniteit van onze tijd, het obscene waaraan in onze cultuur niet meer te ontkomen valt – niet als een persoonlijk lot, maar als iets wat elke stap doordringt, waar we ook zijn – terwijl we wandelen, de ochtendlijke frisheid ruiken, de eerste bloesems en de tijm die in de rotsen groeit door het geringste beetje dauw, dat hem in leven houdt.
Op de steile rotsweg boven het zuidelijke dorp vanochtend, rond zeven uur, met in de verte de blauwe schaduw van de bergen, vind ik de lege huid van een meterslange slang. Vlak voor mijn voeten ligt ze en ze glanst. Bij de kop is de huid gerafeld en afgebeten; iets wat zich uit zichzelf heeft weggevreten. Ik roer met mijn stok in de stugge lage palmen, zet dan de voet voorzichtig neer. Blauwzwarte uitwerpselen op schilferende rots. Stilte en zuiverheid, zover het oog kan kijken. De doorschijnende huid ligt daar, glinsterend en obsceen, het spoor van wat lachwekkend en gevaarlijk is, in het licht dat de voorbije nacht verdringt. Ontstond zo de voorschriftuurlijke humus van de mythen: uit verlangen om het verborgen ritueel in de natuur op het spoor te komen, te begrijpen, een plaats in het denken te geven? Zeus werd een slang om met zijn moeder te paren en zo de gewelddadige erotische wereld op gang te brengen.
De Griekse vrouwen staan haaks op de antieke tragedie, dat wil zeggen: op de mannelijke verbeelding die het noodlottige ‘transport’ van het verhaal uitmaakt. De vrouwen doorboren dit horizontaal platform van de apollinische , mannelijke overdracht.’ (Bladzijde 170-171) Dit is fragment 68. Wordt vervolgd.