Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Ontspanning
En nu leidt mij het pad terug naar het leven der mensen.
Reeds glanst van ver de stad – als een stalen harnas, in afweer
tegen de macht van mensen gesmeed en de god van de donder-
majesteitelijk op en rondom rusten de dorpjes
en om de daken, roodgebint door het avondlicht, kringelt
vriendelijk de huislijke rook; nu rusten de zorgzaam omheinde
hoven, nu sluimert de ploeg op de afgezonderde akkers.
Maar in het maanlicht rijzen omhoog de verbrokkelde zuilen
en de tempelpoorten, die eens de verschriklijke trof, de geheime
geest van onrust, die diep in het hart der aard’ en der mensen
machtig nog toornt en gist, de geest van de oude veroov’raar,
die de steden als lamm’ren verscheurt, die tegen d’ Olympus
stormliep, eenmaal, die woelt in de bergen en vuurvlammen uitbraakt,
die de wouden ontwortelt en over de wereldzee heengaat,
trotse schepen verbrijz’lend, en toch uw eeuwige orde
nooit, o Natuur, verstoort en op de tafelen uwer
wetten zelfs geen syllabe vereist, – hij die nochtans uw zoon is,
saam met de geest van rust uit dezelfde schoot eens geboren.-
Heb ik dan, thuisgekeerd, waar de bomen mijn venster omsuiz’len
en voor mijn oog de lucht met het licht speelt, van ’t menselijk leven
één veel-verhalende bladzijde slechts ten einde gelezen:
Leven! zeg ik dan, leven der wereld! ge ligt daar gelijk een
heilig woud en, heffe de bijl tegen u wie zo dwaas is,-
ik woon gelukkig in u.’
(Bladzijde 63-65) Dit was gedicht 3. Morgen verder met ‘Empedokles’.