Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Lied van het noodlot
Gij wandelt hoog in het licht
op zachte bodem, zalige geniën!
Godlijk glanzende luchten
raken u licht,
als de vingers der harpspeelster
heilige snaren.
Vrij van het lot, als slapende
zuigeling, aad’men de hemelsen;
kuis bewaard,
als in schuchtere knoppen,
eeuwig rijpend
bloeit hun de geest,
en hun zalige ogen
blikken met stille
eeuwige klaarheid.
Maar ons is beschoren,
te rusten nergens en nooit;
zo glijden, zo storten
de lijdende mensen
blindlings van d’ ene
stonde in d’ andre,
als water van rotsklip
tot rotsklip geworpen,
in ’t ongewisse jarenlang neer.’
(Bladzijde 99) Dit is gedicht 17. Morgen verder met ‘Achilles’.