Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
Echter niet lang meer! van verre hoor ik het feest reeds, de koorzang
in het groen van de bergweiden, hoor ik de echo der wouden,
waar der jonglingen borst zich verruimt, waar de ziel van het volk zich
stil verenigt in ’t vrijere lied, ter ere der godheid,
wie de hoogte behoort, maar wie ook het dal is geheiligd,
want waar de stroom, in zijn jeugd zich verheugend, vrolijk op pad gaat
onder de bloemen van ’t land, en waar op zonnige vlakten
’t edele graan en de boomgaard rijpt, daar bekransen voor ’t feest nu
ook de vromen zich graag, en op de heuvel der stad glanst,
als een huis voor mensen, de hemelse hal van de vreugde.
Want van godlijke zin is volgestroomd nu het leven,
en voleindend, als eens, verschijnt gij opnieuw aan uw kindren,
o Natuur! en gelijk van een brongebergte vloeit zegen
overal weer vandaan in de kiemende zielen der mensen.’
(Bladzijde 195) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht.