Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De blinde zanger
de bomen rondom zag ik ’t gevogelte
des hemels wieken, toen ik een jongling was;
nu zit ik hier maar stil van ’t ene
uur in het andere en gestalten
uit lief en leed van lichtere dagen vormt
zich tot haar eigen vreugde mijn fantasie,
en luistrend vraagt mijn oor, of niet een
vriendlijke redder wellicht op komst is.
Dan hoor ik soms de stem van de Donderaar,
des middags, als hij nadert met stalen stap,
dat heel het huis beeft en de bodem
onder hem dreunt en de bergen schallen.
De redder hoor ik dan in de nacht, ik hoor
hem dodend, de bevrijder, en opwekkend,
hoor donderend van ondergang naar
opgang hem snellen, en gij, mijn snaren,’
(Bladzijde 253-255) Dit is gedicht 58. Morgen verder met dit gedicht ‘De blinde
zanger’.